Handelingen 4,32-37

Inleiding

Het boek Handelingen, het tweede geschiedenisboek van Lucas, beschrijft het ontstaan van de gemeente van Christus, geleid door 12 apostelen. Het boek bevat afwisselend beschrijvingen van een gebeuren, redevoeringen waarin de betekenis van het gebeuren wordt uitgelegd, en samenvattingen. In Handelingen 1,1-14 hoorden we de eerste toespraak in het boek, van Jezus, en hoorden over zijn opneming in de hemel. In Handelingen 1,15-26 hoorden we de eerste toespraak van Petrus en hoe een nieuwe apostel werd gekozen in plaats van Judas. Handelingen 2,1-24 verhaalde over de uitstorting van de Heilige Geest en de toespraak van Petrus, waarin hij uitlegde wat dit ongelooflijke gebeuren betekent.

Nu maken we een sprong naar het einde van Handelingen 4. In dat hoofdstuk vertelt Lucas hoe Petrus en Johannes gevangen genomen worden door de priesters, het hoofd van de tempelwacht en de sadduceeën wanneer ze de opstanding verkondigen in de tempel. De volgende dag worden ze vrijgelaten met het uitdrukkelijk bevel om verder over die opstanding te zwijgen. Ze keren terug naar de leerlingen, die met hen bidden: “Heer, sla ook nu acht op hun dreigementen en stel ons, uw dienaren, in staat om vrijmoedig uw boodschap te verkondigen door ons bij te staan”. Daarna “begon de plaats waar ze bijeen zijn te beven, en allen werden vervuld van de heilige Geest en verkondigen de boodschap van God vrijmoedig” (NBV21).

Dan volgt het slot van dit hoofdstuk, dat we hier lezen.

Vertaling

32
Van de menigte die tot geloof was gekomen,
waren hart en ziel één,
en er was er niet één die van de dingen die hem ter beschikking stonden,
beweerde dat ze privé1 waren,
33
maar voor hen waren alle dingen gemeenschappelijk2.
Met grote kracht getuigden de apostelen van de opstanding van de Heer Jezus,
en een grote genade was op hen allen
34
omdat niemand van hen gebrek leed.
Want degenen die over land beschikten of huizen,
verkochten ze en brachten de opbrengst mee
35
en legden die aan de voeten van de apostelen.
Die opbrengst werd doorgegeven aan ieder naargelang die het nodig had.
 
36
Zo was daar Jozef die Barnabas genoemd was door de apostelen,
wat ‘Zoon van het erbij geroepen zijn’ betekent3,
een Leviet, Cyprioot van geboorte.
37
Hij beschikte over een stuk land, verkocht het,
bracht het geld mee en legde het aan de voeten van de apostelen.

Noten

  1. ἴδιον: van jezelf, eigen, privé (Liddell en Scott); afzonderlijk, particulier; persoonlijk, eigen; bijzonder, eigenaardig, apart, zelfstandig, verschillend, ongewoon, excentriek (Murre)↩︎
  2. Een interessante vraag lijkt mij, hoe deze vorm van samenleven in de gemeente zich verhoudt tot andere vormen van samenleven in de Hellenistische wereld. Bij de beantwoording zou je de Nicomachische Ethiek van Aristoteles kunnen betrekken. In Boek VIII over filia, de affectieve relaties tussen mensen (vaak met ‘vriendschap’ vertaald), bespreekt hij de relatie tussen vriendschap en gemeenschap: “In elke gemeenschap schijnt namelijk een of andere vorm van recht, en ook vriendschap voor te komen. In ieder geval is het gebruikelijk reisgenoten op zee en krijgsmakkers als vrienden aan te spreken, en dit geldt ook voor hen die met elkaar in elke andere soort van gemeenschappelijke onderneming verbonden zijn. De mate waarin zij met elkaar verbonden zijn, is bepalend voor hun vriendschap; want in die mate bestaat er ook rechtvaardigheid tussen hen. En het spreekwoord ‘wat vrienden hebben is gemeenschappelijk bezit’ is juist, want vriendschap bestaat in het delen met elkaar.” (Ethica Nicomachea VIII.9.1, in de vertaling van Charles Hupperts en Bartel Poortman, Budel: Damon). In deze menigte rondom de apostelen is de mate waarin zij met elkaar verbonden zijn, zo laat Lucas hier zien, zeer hoog.↩︎
  3. Υἱὸς παρακλήσεως. Het zelfstandig naamwoord παράκλησις is afgeleid van het werkwoord παρακαλέω, met de basisbetekenis “erbij roepen”, namelijk om naast je te staan, zodat je er niet alleen voorstaat. Van hieruit kan het werkwoord ook te hulp roepen, uitnodigen, opwekken, aansporen, opbeuren, troosten, verzoeken en zelfs verleiden betekenen (Murre). Klaas Eldering vertaalde Johannes 14,26 ὁ δὲ παράκλητος, τὸ πνεῦμα τὸ ἅγιον met “de pleitbezorger, de heilige geest” — de “erbij geroepene”, zo vat hij op, is erbij geroepen als pleitbezorger. Het zelfstandig naamwoord παράκλησις betekent dan zoiets als “erbij-geroepen-heid”. In het Aramees kun je namen vormen die beginnen met “Bar”, “zoon van”, gevolgd door een naam (van de vader), een gemeenschap (die waartoe de genoemde is toegetreden) of een vermogen, een waardigheid of een karakteristiek van de genoemde. Hier zou het dan gaan om het “erbij geroepen zijn” van deze Leviet uit Cyprus.↩︎
Scroll naar boven