Jesaja 1

 


Een blik op de wereld vanuit de voerbak

Hoe komen de os en de ezel eigenlijk in de kerststal, en horen ze daar wel? Ze komen uit Jesaja 1: 1-3 10-20, en dat gedeelte hoort bij Lucas 2: 1-7. Maar dan als een aanklacht tegen ons.

Bij Kerst horen de klassieke woorden: verwachting, verlangen, vrede, licht in de duisternis en het kind in de voerbak. Wil God ons vertederen, onze beste gevoelens oproepen?

Ieder van ons kent wel de ervaring dat het schuurt. De wereld draait immers gewoon door: fraude, oorlog, de lange colonne van vluchtelingen uit Midden– Amerika vastgelopen bij de grens met de VS, het dumpen van chemisch afval omdat mensen niet meer kunnen feesten zonder extasy. Kan dat wel, over licht praten? Over verwachting en vrede? Zo organiseren we ons eigen gewetensprobleem.

Dat is eigentijdse religie: ongegeneerd beginnen bij de eigen gevoelens en verlangens: graag een mooie wereld; geen strijd; licht in de duisternis, vrede. Kerst als pakjesavond. Dan kun je maar twee kanten uit: óf heimwee, óf ongeduld: ‘dat koninkrijk van U, komt daar nog wat van?’ vroeg Gerard Reve indertijd al. Is dat dan de rolverdeling van Kerst: wij de hoogstaande gedachten en God het huiswerk? Maar als na alle jingle bells en alle ongeduld God zelf ook nog wat mag zeggen: wat zou hij dan zeggen? Ook God heeft zijn vragen en gevoelens, aldus Jesaja. Hij beleeft pijn aan de mensen. Dus is de vraag: hoe ziet de wereld er uit vanuit de voerbak?

Het oogt romantisch, een jong stel, tussen de dieren in de stal, beetje alleen op de wereld, pasgeboren kind in de voerbak. Het roept ons betere ik naar boven. Maar ons betere ik wil ook graag iets moois beleven en zo is die voerbak de eeuwen door langzaam maar zeker opgetuigd tot een echte kerststal. Alle figuren uit Lukas en Mattheüs in aanbidding bij elkaar rond de voerbak.

Maar ook met twee dieren extra, die Lucas en Mattheüs niet noemen: de os en de ezel. Waarom staan die daar? Voor ons vertrouwde gevoel? Is Jezus geboren in de kinderboerderij van Bethlehem?

Diepe teleurstelling**

Voor de os en de ezel moeten we terug naar de profeet Jesaja, 1:2-3. En ze staan daar bij de profeet niet warm en knus te wezen, ze staan daar als belichaming van Gods diepe teleurstelling. Als God ook nog wat mag zeggen, dan heeft hij dezelfde vraag als Gerard Reve indertijd: ‘Dat koninkrijk van mij, komt er nog wat van? Zien jullie daar nog wat in?’

Aan het boek Jesaja is door veel generaties gewerkt, in de tijd van de politieke grootmachten: Assyrië, Babel, Perzië, met voortdurend de strijd tussen machtig en onmachtig, arm en rijk. Wantrouwen in conflict met hoop. God ziet — net als wij nu — dat de mechanismen van overleven altijd weer sterker zijn dan trouw aan Gods instructies om recht te doen. Bij Jesaja lezen we over JHWH als een vader die z’n kinderen kwijt raakt en die dan over de os en de ezel begint. Hij vraagt dringend de aandacht van zijn schepping: luister, hemel en aarde! Ik moet jullie iets voorleggen.

2
*Ik heb kinderen grootgebracht en verzorgd.
Maar nu zijn ze tegen mij in opstand gekomen.
 
3
Een os kent zijn eigenaar
en een ezel de voerbak van zijn baas,
Israël niet; mijn volk heeft het niet begrepen.
 
18
”Kom op, laten wij de dingen gaan uitvechten”, zegt JHWH.
“Stel dat jullie zonden zo rood zijn als scharlaken,
als sneeuw zo wit worden ze.
Stel dat ze rood zijn gemaakt als purper,
als witte wol worden ze.”
 
Scroll naar boven