Exodus 8,12-28

 


‘En de beste God is …’

Religie is weer in, hoor je tegenwoordig. Voor sommigen een schrikbeeld, voor anderen vooral nieuwe klandizie. Maar als je moderne interviewers hoort, die aan een vergelijkend religieus warenonderzoek beginnen, dan merk je hoe groot ook nu de afstand blijft tussen God en de godsdiensten.

Over godsdiensten kun je fel of ironisch discussiëren: wie geeft U het recht om mij voor te schrijven dat…? Gelooft u nou echt dat…? Maar over Gods onophoudelijke inspanningen om het met ons uit te houden, gaat het doorgaans niet. Hooguit klinkt de vraag naar wie de beste God heeft en wie de beste religieuze agenda om de wereld weer wat beter te maken. Daar ging het toch om?

Als je zo Exodus leest, kom je teleurgesteld weer thuis: is dat nou nodig, zo’n machtsstrijd tussen de godsdiensten? Ja, de genocide door de farao mag natuurlijk niet, maar doet God het zelf eigenlijk wel netjes met al die plagen?

Eerst maar weer eens lezen. Gaat het hier over godsdienst? Of over God? De God van Abraham, Izaäk en Jakob doet niet mee aan het WK religies: ‘ik ben niet uitgevonden voor groepsdoeleinden, ik speel niet het luxe spel van religie en zingeving. Ik wil het leven en de hoop van mensen overeind houden, tussen de machthebbers en de grootverbruikers in.’ Dat is een heel ander spel, maar dat moet je wel willen begrijpen. De farao krijgt steeds opnieuw de gelegenheid om weer wat menselijker te worden, maar hij doet het niet, zelfs niet als zijn staatscommissie voor toverkunsten begint te aarzelen. Later zal JHWH hem ook die ruimte afnemen.

Vanaf vers 16 gaat de confrontatie weer verder, in een wat andere stijl. Nu krijgt Mozes een directe opdracht van God om de farao aan te spreken, op weg naar zijn rituele bad in de Nijl. In 9:13 staat hetzelfde. Deze stukken komen uit een andere verhaaltraditie, zonder een hoofdrol voor Aäron. Wel klinkt hier weer de eerste opdracht die we steeds lezen: “Laat mijn volk gaan!” (4:32 – 10:3)

Dan komen de steekvliegen. Het is in feite niet een volgend wonderteken, maar een variant op het vorige. Psalm 105:31 vat de muggen en de steekvliegen samen in één regel, ook dat is een signaal dat in Exodus verschillende verhaallijnen bij elkaar zijn gebracht.

Het doel is helder, herhaalt Exodus keer op keer: ‘jullie moeten weten dat ik JHWH ben en de Farao moeten weten dat ik JHWH ben.’ Hier zie je het uithoudingsvermogen van God.

Mozes heeft zich in hoofdstuk 3 en 4 pas na lang aarzelen laten overhalen tot vertrouwen in JHWH. Israël was steeds veel te moedeloos om hem te vertrouwen (5:21 6:9) en daarna zwijgen ze.

Als ze later bij de zee weer wat zeggen, blijken ze alleen maar terug te willen (14:11). Er blijkt nog een hele woestijntocht nodig om dit bevrijde volk een beetje vertrouwen te leren. Hier is geen God aan het werk die een revolutionair plan uitrolt, zoals dat tegenwoordig heet. Hij is alleen.

Het vervolg is subtiel, zoals het verhaal laat zien. Farao geeft toe, maar niet echt.

Maar dat gaat zomaar niet: “Ik ben degene die jullie laat gaan.” Je bent Farao of je bent het niet. In dit hoofdstuk gebruikt Farao zelfs voor het eerst de naam: JHWH. En bidden kan ook geen kwaad. Deze man weet hoe je moet onderhandelen. Maar Mozes kan het ook: Ik zal bidden, maar bedrieg ons niet opnieuw!

Het leidt tot niets:

Die koppigheid moet ons toch bekend voorkomen. Je weet dat goedkope vliegtickets de wereld verpesten, je weet dat onze overdaad om obesitas vraagt, je weet hoe lang het duurt voordat plastic en olie worden verminderd – maar toch…

Wie ben jij om eisen aan onze levensstijl te stellen? Dan besef je dat eerbied voor de schepper van hemel en aarde niet zo vanzelf spreekt.

Dit commentaar van Dr. Eep Talstra, emeritus hoogleraar aan de Vu, is eerst in CW opinie verschenen, zie: [www.cw-opinie.nl](http://www.cw-opinie.nl). Wij danken de redactie voor de mogelijkheid dit commentaar op onze site te kunnen plaatsten

Scroll naar boven