Exodus 5,1-23

 


Waaromvragen te over.

Maar het eindigt met een vertwijfelde Mozes (vs.22): ‘Waarom heeft U mij eigenlijk gestuurd?’

Dit hoofdstuk staat bol van de waaromvragen, meer dan enig ander hoofdstuk in Exodus. De toon wordt gezet door de arrogantie van Farao. ‘Wie is dat, JHWH?’ Daarna komt zijn waaromvraag aan Mozes en Aäron, helemaal in de stijl van de absolute heerser: waarom willen jullie het volk vrijstellen van hun taken? Geen sprake van een andere orde, we zullen ze uitputten met nog meer werk!

En als dat natuurlijk misgaat, geven de Egyptische slavendrijvers de Hebreeuwse opzichters een pak slaag met de vernederende vraag: ‘waarom is het werk niet af?’ Geterroriseerd door die ervaringen stellen de Hebreeuwse opzichters hun waaromvraag aan de farao: ‘waarom doet U dit?’

Maar zo’n redelijke vraag moet je aan een absolute heerser niet stellen. Grote ego’s houden het doorgaans simpel: jullie zijn lui! En als ze dan in wanhoop tenslotte Mozes en Aäron aanwijzen als de oorzaak van de extra ellende, gaat Mozes met zijn eigen waaromvraag terug naar JHWH: waarom heeft U mij gestuurd? Er is nog niemand bevrijd op deze manier!

De verhoudingen zijn meteen duidelijk: niemand komt mij vertellen wat ik moet doen. En, JHWH, moet ik die kennen? Ja dus, dat moet, daar gaat het om. In de volgende hoofdstukken zal dat steeds weer terugkomen. Laat mijn volk gaan! Jij gaat nog beseffen wie JHWH is!

Mozes en Aäron proberen het nog een keer. Nu gebruiken ze de woorden die we al kennen uit de eerste ontmoeting van Mozes met God (Ex. 3,18)

Merkwaardig is die bedreiging aan het eind. Die stond er niet bij in de woorden van God aan Mozes. Mag de farao niet weten dat het om bevrijding gaat? Gaat hij alleen opzij als er een bedrijfsrisico is dat zijn slaven niet zullen overleven? En moet God dan als drukmiddel fungeren? Als Mozes dat dacht, heeft hij het mis. Farao is niet onder de indruk (vers 4 en 5): Waarom willen jullie het volk van zijn taken vrijstellen? Vooruit, terug naar je slavenwerk!

De tegenmaatregelen volgen onmiddellijk. Als de orde verstoord dreigt te worden en het staatsbelang in het geding is, dan kan een totalitair regiem heel snel reageren. Een offerfeest? Die mensen zijn lui. Afmatten, dat zal ze leren! De slavendrijvers en de opzichters geven het bevel door. ‘Aldus heeft Farao gezegd.’ Dat lijkt een cynische echo van de woorden van Mozes in vers 1. Commando’s geven, dat doet alleen Farao in dit land.

Je ziet het geweld doorgeschoven worden van de een naar de ander. De klappen vallen onderin..

Sterke leiders hebben geen belang bij luisteren. Farao herhaalt zichzelf: ‘jullie zijn lui.’

Het conflict verplaatst zich dan naar de onderdrukten zelf. De opzichters van Israël kijken Mozes en Aäron erop aan: ‘Jullie hebben ons verdacht gemaakt, nu hebben Farao en zijn dienaren een zwaard om ons te vermoorden.’

In 6:1 reageert God: ‘Je gaat nu zien wat ik Farao zal aandoen.’ De synagogale traditie neemt dat vers bij hoofdstuk 5. Maar toch, bij de lezer blijven de waaromvragen hangen. Waarom ging God deze harde route? Geen idee. Dat is een moderne vraag naar een God die vanuit zijn hemelse ‘situation room’ algemeen moreel aanvaardbare strategieën moet bedenken. Maar of die God bestaat?

Het boek Exodus kijkt heel specifiek: de God van Abraham, Izaäk en Jakob geeft zijn kinderen niet prijs aan een wereld van bazen en slaven. Zonder die keuze begint er nooit iets hoopvols in de geschiedenis van God en mensen. Pas daarna wordt het weer algemeen: zullen zowel de bazen als de slaven hem ooit begrijpen als God van mensen? Dat gaat nog een paar bijbelboeken duren.

Dit commentaar van Dr. Eep Talstra, emeritus hoogleraar oude testament aan de Vu, is eerst in CW opinie verschenen, zie: [www.cw-opinie.nl](http://www.cw-opinie.nl). Wij danken de redactie voor de mogelijkheid dit commentaar op onze site te kunnen plaatsten.

Scroll naar boven