Exodus 10,1-27

 


Confronteren en vertellen

Exodus 10 en 11 zijn aan de beurt. De verhalen van de ‘plagen’, zoals wij ze noemen, naderen hun eindpunt. Dat wij ze ‘plagen’ noemen is traditie, en straffen zijn het ook niet. Het gaat om heel iets anders

Woorden voor ‘plaag’ zijn in deze verhalen zeldzaam. Eén keer in 9:14 en dan in 11:1 in de aankondiging van de laatste klap. ‘Nog één slag ga ik Farao toebrengen’. Maar steeds heeft Exodus het over ‘wondertekens’, signalen dat God in het spel is. In elk geval geen ‘straffen’, zoals de BGT er steeds boven zet. Het gaat hier over iets heel anders.

De hoofdstukken 10 en 11 horen samen. Het begin (10:1-2) geeft een uitleg bij de aloude vraag, waarom het er hier zo hard aan toe gaat. Het eind (11:9-10) doet dat nog eens, als een soort aftiteling. JHWH manifesteert zich als uitdager van de gangbare wanorde in de wereld.

Confronteren en vertellen. Het is als met de tekenen van onze tijd: dat de aarde de routines van productie en consumptie niet lang meer verdraagt, of de signalen van moderne slavernij: hoeveel burn-outs zijn er nog nodig voor de moderne business-modellen tevreden zijn? Hoeveel moet er stuk gaan, voor mensen wakker worden?

Natuurlijk is alles in deze eeuwenoude verhalen anders, maar toch. Zoals soms de ‘grote’ leiders van onze dagen, is ook de goddelijke farao een last voor het menselijk leven en voor de geschapen wereld en minstens zo koppig.

Mozaïek

Daarom, zegt Exodus, zit God niet mopperend de krant te lezen bij de kapper, hij zorgt dat hij zichtbaar blijft.

Zichtbaar als de schepper van leven, die ook de God van de Hebreeën is en de kinderen van Abraham wil laten leven (9:16 10:1 11:9-10). Zichtbaar ook in de verhalen die over hem verteld moeten worden (9:16 en 10:2). Dat zijn geen fraaie religieuze utopieën. De verhalen over God zijn rommelig, een mozaïek van verschillende menselijke verhalen (hoofdstuk 11 is een goed voorbeeld).

Maar verteld moet er worden, aan kinderen en kleinkinderen. Psalm 78:4,5 laat zien hoe dat gaat. Vertellen over de slavernij, maar ook over hoe dat verder moet, bevrijd zijn. Ook de bevrijde kinderen van Israël zouden zichzelf weer volledig van God en het leven hebben beroofd, als niet God zelf net op tijd wakker was geworden, als een knock-out geslagen bokser (Psalm 78: 65), die van geen ophouden weet en opnieuw begint.

Deze verhalen zijn daarom niet de geschiedenis van de overwinnaars, maar de biografie van God. ‘Ik ben JHWH’, klinkt het op elke bladzijde van Exodus 3-20. Dat moeten alle partijen beseffen, de slavendrijvers én de slaven, want de rollen wisselen nog al eens in de geschiedenis, vertellen later de profeten.

Mozes vertelt hier iets anders dan God hem had gezegd. In vers 1 en 2 legde God uit wat de bedoeling is. Maar welk wonderteken er nu precies komt, is kennelijk niet meer zo belangrijk. Vanaf vers 3 spreken Mozes en Aäron. Er klinkt een zekere vermoeidheid: ‘Gaat dit allemaal nog lang duren?’ In vers 7 nemen de dienaren van Farao die vraag over.

Maar de heren zijn ook slim: ‘Laat die mannen gaan.’ Maar, daar ging het niet om. ‘Laat mijn volk gaan’, zei God, steeds opnieuw. De chef grijpt zijn kans: Wie zullen er eigenlijk gaan? vraagt hij aan Mozes.

Het loopt op niets uit. Einde discussie, Mozes en Aäron worden het paleis uitgejaagd. Dan komen de sprinkhanen en vreten het land helemaal kaal. De reactie komt snel, vers 16. Net als in hoofdstuk 9:27 klinkt een bekentenis: ‘Ik heb verkeerd gedaan tegenover JHWH en tegenover jullie. Doe voorbede, dat God de sprinkhanen laat verdwijnen.’ En zo gebeurt, maar onmiddellijk volgt vers 20.

JHWH zelf maakt hem koppig, zoals al aangekondigd in 4:21. Vanaf hier is het steeds JHWH die dat doet (vers 27, en in 11:10 tot en met hoofdstuk 14).

Het volgende wonderteken is drie dagen diepe duisternis. De zonnegod is even machteloos. Licht is er alleen op de plekken waar Israël woont. Farao zet een volgende stap:

Maar Mozes gaat er niet op in en ook deze ronde eindigt op dezelfde manier.

Vanaf hier gaan de verhaallijnen door elkaar lopen. In vers 28-29 loopt het conflict hoog op. Farao: kom mij niet meer onder ogen! Mozes: goed gesproken; ik zal jou niet meer zien.

Het vervolg in hoofdstuk 11 is voor lezers heel lastig, want het lijkt alsof de felle woordenwisseling tussen Mozes en de Farao pas in vers 8 is afgelopen, als Mozes woedend wegloopt. Maar daartussenin neemt eerst JHWH weer het woord en ook de verteller. De laatste ramp wordt aangekondigd en het volk krijgt opdracht om van de Egyptenaren zilver en goud te vragen. Daarna, vers 4-5, spreekt God verder over de laatste ramp, de dood van de eerstgeborenen. Allemaal voorbereidingen op het volgende hoofdstuk.

Vertalers worstelen met deze tekst. Soms (NBG ‘51) gaan ze de tekst repareren door vers 1-3 als voltooid verleden tijd te vertalen. Anderen (NBV) doen dat met vers 9-10. De BGT doet dat allemaal tegelijk en gooit ook nog eens het hele hoofdstuk om: de verzen 1-3 worden naar het eind verplaatst, en de versnummers worden weggelaten. Is dat wel verstandig?

De vraag is niet welke analyse de beste is. De vraag is steeds: moet een vertaler de tekst eerst repareren? Kan het vertellen over God, zoals dat in 10:2, alleen door een verhaal met een helder plot? Nee, Gods biografie lijkt meer op het echte leven.

Wie vertaalt wat er staat, moet ook de verwarring accepteren. Dat men ‘gewone taal’ wil gebruiken kan ik begrijpen, maar mag de lezer niet zelf ervaren dat de bijbelteksten hun eigen ontstaansgeschiedenis hebben en soms een mozaïek zijn geworden? Dat is ook goed om te weten wanneer we nadenken over Israël in Egypte. Langs diverse lijnen lopen de verhalen uit op een patstelling.

Al deze wondertekens, ze hebben geen effect gehad. Maar het was wel God zelf die daar op aanstuurde. De goddelijke Farao was voor hem geen partij om mee te onderhandelen. ‘Dit volk moet vrij en jij moet inzien dat ik JHWH ben.’

Bevalt ons dat? Nee, helemaal niet. Maar weet iemand iets beters? Daar zal God nog een bijbel lang over nadenken. In het boek Ezechiël lees je het heel regelmatig: ‘ik ben JHWH’. Hij zegt dat wanneer hij Israël oordeelt (11:10), zoals hij dat met Farao deed, maar ook wanneer hij Israël opnieuw tot leven brengt. (37:6). Meer discussie komt er niet.

Dit commentaar van Dr. Eep Talstra, emeritus hoogleraar aan de Vu, is eerst in CW opinie verschenen, zie: [www.cw-opinie.nl](http://www.cw-opinie.nl). Wij danken de redactie voor de mogelijkheid dit commentaar op onze site te kunnen plaatsten

vertaling

1
JHWH zei tegen Mozes:
Meld je bij Farao,
want ik heb hem en zijn dienaren koppig gemaakt,
met de bedoeling om hem met deze wondertekens van mij te confronteren.
2
En met de bedoeling dat jij aan je kinderen en je kleinkinderen kunt vertellen
over wat ik tegen de Egyptenaren heb ondernomen
en over mijn wondertekens die ik tegen hen heb ingezet.
Daardoor zullen jullie beseffen dat ik JHWH ben.
3
Mozes ging met Aäron naar Farao en ze zeiden tegen hem:
Als volgt heeft JHWH, de God van de Hebreeën gesproken:
Hoe lang gaat het nog duren dat jij weigert om je aan mij te onderwerpen?
Laat mijn volk gaan, zodat ze mij kunnen dienen.
4
Want als jij weigert mijn volk te laten gaan,
zal ik morgen sprinkhanen op jouw grondgebied brengen.
—-
7
De dienaren van de Farao zeiden tegen hem:
Hoelang mag deze man nog een valstrik voor ons zijn?
Laat die mannen gaan zodat ze JHWH hun God kunnen vereren.
Besef je nu nog niet dat Egypte eraan gaat?
9
Mozes zei:
We gaan met onze kinderen en met onze ouderen.
We gaan met onze zonen en dochters,
met onze schapen en runderen,
want we hebben een feest voor JHWH.”
10
Hij zei tegen hen:
JHWH moet jullie wel heel erg bijstaan,
wil ik jullie ooit laten gaan met je kinderen.
—-
20
JHWH maakte Farao onvermurwbaar
en hij heeft de kinderen van Israël niet uit zijn land laten gaan
—-
24
Ga en vereer JHWH. Alleen het vee wordt hier vastgehouden.
Ook jullie kinderen kunnen met jullie mee gaan.
27
JHWH maakte Farao onvermurwbaar
en hij wilde de kinderen van Israël niet uit zijn land laten gaan.
9
JHWH zei tegen Mozes:
Farao gaat niet naar jullie luisteren.
De bedoeling is dat mijn wondertekens in het land Egypte er nog meer worden.
10
Mozes en Aäron hebben al deze wondertekens gedaan in aanwezigheid van de Farao.
JHWH maakte Farao onvermurwbaar
en hij heeft de kinderen van Israël niet uit zijn land laten gaan.
 

Noten

  1. nog twee verzen uit hoofdstuk 11↩︎

Scroll naar boven