Baruch 6,1-6
- Vertaling: Leo van den Bogaard
- voor 1 januari 2018: 8e Kerstdag (B-jaar)
- uit Baruch: Baruch 6,1-6
In sommige bijbeluitgaven (bv. de NBV) is deze tekst opgenomen als Brief van Jeremia 1-6. Soms wordt het opschrift Baruch 5:9b (bv. WV-1978 en Nova Vulgata) genummerd. De versnummering varieert in de verschillende vertalingen.
Noten
-
zeer veel: πλείονα, naar de vorm een comparativus (vergrotende trap: ‘meer’), wordt hier gebruikt als elativus (verheffende of absolute overtreffende trap, ‘nogal/heel erg veel’. Z. nog Mayser, Edwin, Grammatik der griechischen Papyri aus der Ptolemäerzeit, Berlin/Leipzig, 1926 II/1, § 11A3, Muraoka, T., A Syntax of Septuagint Greek, Leuven-Paris-Bristol, CT, 2016, § 23ba en bc en Muraoka, T., A Greek-English Lexicon of the Septuagint, Louvain-Paris-Walpole, MA, 2009, i.v. πολύς d).↩︎
-
in vrede: NB: hier is geen sprake van bv. ‘met (sterke hand en) opgeheven arm’, zoals in Ex. 6:6; Deut. 4:34; 5:15; 26:8; 2 Kon. 17:36; Ps. 136:12; Ez. 20:33, 34.↩︎
-
νυνὶ δὲ: de auteur stelt zich voor dat de ballingen al in Babylonië zijn.↩︎
-
zilveren en gouden: Z. ook Exod. 20:23; Br.Jer. 10(11), 29(30); Da.(Th) 5:23.↩︎
-
houten: In Da.(Th) 5:23 wordt ook nog melding gemaakt van ‘koperen, ijzeren, (…) en stenen’ goden.↩︎
-
op de schouders getild: Vgl. Jes. 46:7.↩︎
-
vrees aanjagen: Vgl. de collocatie ‘vreze des Heren’. Hier, in de context van de goden van de heidenen, overheerst in het woord φόβος wellicht de connotatie ‘angst’ boven ‘ontzag’. Z. nog v. 4.↩︎
-
volkomen gelijk wordt: Lett.: ‘gelijk wordend (…) gelijk wordt.’ De figura etymologica geeft een versterking aan.↩︎
-
vereren: Lett. ‘(voor hen) een knieval maken.’↩︎
-
tegen uzelf: Lett. ‘tegen de geest’/‘tegen het verstand’.↩︎
-
vereren: z. aant. 9.↩︎
-
die zich … inzet: Twee vertalingen zijn mogelijk, namelijk in malam partem, vgl. Gen. 9:5: ἐκζητήσω τὴν ψυχὴν τοῦ ἀνθρώπου (MT:אֶדְרֹ֖שׁ אֶת־נֶ֥פֶשׁ הָֽאָדָם) ‘ik zal de ziel van de mens opeisen’ of in bonam partem, vgl. Ps. 141:5: καὶ οὐκ ἔστιν ὁ ἐκζητῶν τὴν ψυχήν μου (MT 142:5:אֵ֖ין דּוֹרֵ֣שׁ לְנַפְשִׁי ) ‘(en) niemand zorgt voor mijn ziel’ en Spr. 29:10 ἐκζητήσουσιν ψυχὴν αὐτοῦ (MT: יְבַקְשׁ֥וּ נַפְשֽׁוֹ ‘zij zorgen voor zijn ziel’). Ik heb voor de laatse mogelijkheid gekozen; als dit de correcte vertaling is, zou het hier de engelbewaarder of beschermengel betreffen (vgl. Mat. 18:10; Hand. 12:15; z. ook Muraoka, Lexicon, i.v. ἐκζητέω 2).↩︎