1 | Motiefwoord sjamar in deze perikoop is niet idiolect vertaalbaar: levert sterk verwrongen Nederlands op. |
2 | Ook hier sjamar |
3 | Allochtoon: letterlijk: zoon van (de) vreemdeling, dus van vreemde afkomst. Alleen hier met lidwoord, vgl. Jes. 60,10, 61,5, 62,8 enz. |
4 | Vgl. voor de combinatie vreemdeling / eunuch vooral Deut. 23,1vv (Hebr. 23,2vv). Vreemdeling / allochtoon en eunuch hebben beiden een probleem met het invoegen in de geschiedenis van het volk: de vreemdeling naar het verleden, de eunuch naar de toekomst toe. |
5 | Onze passage vertoont veel woordovereenkomst met Ex. 31,13-17: het bewaren van de sabbat, de typische uitdrukking ‘mijn sabbatten’, de verbinding met de term ‘verbond’ en de nadruk op het eeuwigdurende karakter ervan. |
6 | Vgl. 2 Sam. 18,18, het gedenkteken dat de kinderloze Absalom voor zichzelf opricht; in 1 Sam. 15,12 en Ez. 21,19 (Hebr. 21,24) is Jad ‘wegwijzer.’ Denk uiteraard aan het naar onze tekst genoemde gedachtenismonument in Jeruzalem voor de slachtoffers van de shoah. |
7 | שָׁרַת: het bedienen van iemand, persoon of godheid, (en dan ook in Deut. 10,8 et passim en Ez.) meestal de taak van de Levieten: het dienen in de liturgie. |
8 | Vgl. het citaat door Jezus in Mar. 11,17 en par. |