1 | πατριά: een gezin, familie, stam, clan, bepaald door bloedverwantschap, vgl. Gen. 12, 1. |
2 | Ik volg hier de vertaling en uitleg van Rochus Zuurmond, ‘Geen plaats in de herberg. Tekstgeschiedenis en exegese van Lucas 2:7b,’ in ACEBT, 2, Kampen 1981, 113-115, die o.a. op basis van teksten uit LXX suggereert dat φάτνη duidt op armoede en κατάλυμα meer op status. Bij ‘geen plaats’ denkt hij niet aan ‘men wil hem niet’ maar veelmeer: hier wordt plaats gemaakt (door het woord), voor wie geen plaats is. |
3 | Hier volg ik de Naardense Bijbel en Chouraqui. |
4 | of ‘engel’, als we maar niet denken aan mensengestalten met vleugeltjes! |
5 | Anders dan de meeste vertalingen kies ik niet voor het bepaalde ‘vrees’ of ‘bang’’, maar voor het meer onbepaalde maar dieper snijdende ‘angst’, wat volgens Johan Murre (1702-1703) tot de vertaalmogelijkheden behoort. Ik laat de woorden in staccato staan, zoals de Griekse tekst en maak bewust geen geplaveide grammaticale Nederlandse zin: het plotselinge en verwarrende moet ook in de vertaling (door)klinken. |
6 | Chouraqui: sauveur. Naardense Bijbel: een bevrijder-en-redder. |