1 | Het Hebreeuws heeft hier h´lhjm (de godheid) en niet ´lhjm (`God´), die in het priesterlijke scheppingsverhaal in Genesis 1 hemel en aarde schept. Voor deze vertaling en voor het gebruik van de kleine letter in `de god van Israël´ zie A. de Pury, `Gottesname, Gottesbezeichnung und Gottesbegriff´, in Gertz e.a., Abschied vom Jahwisten, 25-47. Vgl. ook En dit zijn de namen: Het boek Exodus. Vertaald en van aantekeningen voorzien door H. Oosterhuis en A. van Heusden, Amsterdam 2001. Zij vertalen h´lhjm hier met `de god´, in 24:11 en 13 met `de godheid´. |
2 | sglh (`eigen´) is een zeldzaam woord, dat behalve in Ex 19:5 alleen voorkomt in Deut 7:6, 14:2, 26:18, 1 Kr 29:3, Ps 135:4, Pred 2:8 en Mal 3:17. |
3 | Het Hebreeuws heeft hier een perfectum, dat ik opvat als een soort van performatief perfectum zoals in `Zo zegt JHWH´. Zie Joüon / Muraoka, par. 112f, waar als vergelijkbaar voorbeeld gegeven wordt 1 Koningen 15:19: Ik zend jou. Om dat aspect uit te drukken voeg ik `eraan´ in. |