1 | charis in LXX voor Hebr. cheen, chèsèd, gedoela, razoon, tov, rachamim |
2 | lett: kosmische; cf. Hebr9:1: een heiligdom voor deze wereld |
3 | arneomai: weigeren, afwijzen, loochenen |
4 | soofroonoos: verstandig, bezonnen |
5 | elementen die betrekking hebben op de mens zelf, op de medemens en op God |
6 | aion |
7 | prosdechomai op— afwachten, opnemen, ontvangen, verdragen, dulden afwachten |
8 | elpis— dat wat gehoopt wordt |
9 | epifanie, seculier gebruikt voor officieel bezoek van koning of keizer, als geboorte van een godheid afkomstig uit Egypte, het feest van Epifanie. LXX voor Hebr. yara: vrezen, dus vreeswekkend, ontzagwekkend |
10 | Zie Ps. 130:8. Chouraqui: 'non-tora'. In LXX o.a. voor Hebr. zowel awoon als chatta, bewuste en onbewuste zonde |
11 | periousios: rijk, vermogend, uitverkoren, eigen: kostbaar — LXX laos periousis in Ex. 19:5 en Dt7:6. Alleen hier in NT als eigendom |