1 | dit gedeelte vormt de scharnier naar en de reden van twee wonderbare spijzigingen: de eerste: alleen voor Israël: verwijzing naar Num. 27, Ps. 23, 12 korven en 5000 man cf. Joz. 8:12 – en de tweede: nu ook voor de Goyim “omwille van dit woord” dus: 4000 uit alle windstreken en zeven manden = zeven volkeren Deut. 7:1 |
2 | of: vertrok |
3 | ὅριον plur. streken, als aanduiding van de veelvormigheid van het heidendom (de Ronde) maar Murre: “het door grenzen ingesloten gebied” |
4 | Fenicië, dus niet in bereik van de “kinderen” |
5 | bescheidenheid vlgs. Naastepad; de Ronde: “hij wilde van niemand iets weten en hij kon niet verborgen blijven” |
6 | met deze vertaling is geprobeerd kasjroet te vermijden en het accent te leggen op de joodse visie: als goy ben je toch al onzuiver; Chouraqui: souffle contaminé |
7 | combinatie van pejoratieve elementen |
8 | zo ook Naastepad |
9 | ἄρτος want het gaat in dit hele gedeelte vanaf Mar. 6:30 t/m Mar. 8:21 om het brood, spijzigingen! |
10 | τέκνον van τίκτω, verwekken, hebr: zowel יֶלֶד als בֵּן. |
11 | verkleinwoord; alleen in Mat. 15:26-27 en Mar. 7:27-28, niet in LXX |
12 | in vorige versies, voor 2008, van Nestle staat ook nog ναί – zeker |
13 | παιδίον, die dus kennelijk niet zo netjes met hun “brood” omgaan; παῖς van kind tot knecht algemene aanduiding, hebr: עֶבֶד, אִישׁ. |
14 | hiermee is Jezus afdoende beantwoord en wordt de weg vrijgemaakt naar de tweede spijziging |
15 | παιδίον, Murre: verkleinwoord van παῖς; de Ronde: niet meer "haar dochtertje", maar het kind [meisej faw] als volwaardig lid van het gezin aan tafel |