1 | ‘lamentatie', ook in het Hebreeuws een exotisch woord. (alleen nog Psalm 7,1 < ak). |
2 | Of lett. ‘doe het opleven'. |
3 | ‘siddering', rogez het sidderen zelf en wat het veroorzaakt; een mooie parallel in Job 37,2. |
4 | ‘hoorde … sidderde’. De woorden van de aanvang [vs 2] worden nadrukkelijk herhaald. |
5 | Bèten, buik. Dat moet dus in de vertaling lijfelijk klinken. |
6 | ts-l-l, in het zeldzame woord gaat het om iets hoorbaars; elders: het tuiten van de oren (bijv. Jer. 19,2). Wat voor geluid kunnen lippen in het Nederlands maken? |
7 | Rot in het gebeente. Dezelfde uitdrukking nog slechts in Hos. 5,12; Spr. 12,24; 14,30. |
8 | ‘terwijl ik toch rustig ben' Alternatief: n-w-ch II, zie Lex. nevenvorm van '— n-ch. Een mogelijke vertaling in dat geval: ‘ik begon te jammeren over de dag van de angst'. De gegeven vertaling leidt mooier toe naar de verzen 17 en 18. |
9 | (van mij): suffix=? Vgl. Jes. 38,20. |