Jesaja 40,1-11

Inleiding

(1) Jesaja 40,1-11 bestaat uit vier strofen: a. vv. 1-2 (‘jullie God’) — b. vv. 3-5 (‘onze God’) — b’ vv. 6-8 (‘onze God’) — a’ vv. 9-11 (‘jullie God’).

(2) Er klinken vier stemmen: ‘zeg jullie God’ (v. 1b), ‘een stem van iemand die roept’ in v. 3a, ‘een stem van iemand die zegt’ in v. 6, en ‘en dan zal iemand zeggen’ in v. 6b. Op basis hiervan kan je ook zeggen dat Jesaja 40,1-11 op vier haakjes hangt.

(3) Het zijn een aantal (vier!) korte flitsen die we hier te zien krijgen, beter nog, die we hier te horen krijgen. In elke flits krijgen we een aspect van God te zien: zijn hand (vv. 1-2), zijn mond (vv. 3-5), zijn adem (vv. 6-8), zijn arm en schoot (vv. 9-11). Als het om de heerlijkheid van Jhwh gaat, dan gaat het om zijn lichamelijke (!) verschijning.

(4) De eerste en de vierde strofe corresponderen met elkaar: Dat aan haar dienst voldaan is en dat haar schuld betaald is, wordt in de vierde strofe zichtbaar, want dan komt hij met het loon voor de dienst en met de vergoeding van de schuld. Het dubbele waarover in 40,2 gesproken werd, wordt zichtbaar in het loon en de vergoeding; d.i. zijn kudde: de lammeren en de zogende moederschapen.

(5) De tweede en de derde strofe staan in nauwe relatie tot elkaar. De derde strofe gaat in op het slot van de tweede strofe: ‘en alle vlees tezamen zal zien dat de mond van Jhwh heeft gesproken’. Waar de tegenstem alle nadruk legt op het probleem van ‘alle vlees’: zijn vergankelijkheid, daar legt de andere stem alle nadruk op het blijven bestaan van het woord van onze God dat de mond van Jhwh heeft gesproken.

(6) Twee maal is er een stem die zegt: ‘Roep’ (40,2b en 40,6b). De eerste keer is duidelijk wat de stem moet roepen (‘dat haar dienst voldaan is, dat haar schuld betaald is, dat ze uit de hand van Jhwh dubbel en dwars voor al haar zonden heeft ontvangen, 40,2c-f). Maar wat de ander moet roepen? Dat is ook de vraag van de degene die antwoord geeft. Die formuleert vervolgens een bezwaar gezien de vergankelijkheid van alle vlees. Op dat bezwaar wordt vervolgens ingegaan: alle vlees mag inderdaad vergankelijk, niet duurzaam zijn, dat geldt echter niet voor het woord van onze God; dat woord is voor eeuwig bestendig. Dat antwoord maakt vervolgens de weg vrij om inhoud te geven aan de roep: ‘De hoge berg, beklim, jij, die, vreugdeboodschapster Sion! Verhef met kracht je stem, vreugdeboodschapster Jeruzalem! Verhef die, vrees niet. Zeg tegen de steden van Juda: …’

(7) Voor Advent: Hij komt, zie Jesaja 40,10, maar daar gaat wel een stem die roept aan vooraf. Voor zijn komst moet wel eerst de weg vrij gemaakt worden, en een heerbaan aangelegd worden. De vierde strofe veronderstelt dat aan de oproepen in de tweede strofe: ‘Maak in de woestijn de weg vrij voor Jhwh, effen in de steppe een heerbaan voor onze God’ gehoor is gegeven.

Vertaling

1
‘Troost, troost mijn volk’
zegt jullie God
2
‘spreek tot het hart van Jeruzalem
en roep tot haar
dat haar herendienst voldaan is,
dat haar schuld betaald is,
dat ze uit de hand van Jhwh dubbel heeft ontvangen,
voor al haar zonden.’
 
3
Een stem van iemand die roept:
‘Maak in de woestijn vrij
de weg van Jhwh
effen in de steppe
een heerbaan voor onze God.
4
Ieder dal moet worden verheffen
iedere berg of heuvel moet worden verlaagd;
wat hobbelig is moet vlak worden
wat vol glooiingen is, een vallei.
5
Dan zal de heerlijkheid van Jhwh geopenbaard worden
Alle vlees tezamen zal zien
dat de mond van Jhwh heeft gesproken.’
 
6
Een stem van iemand die zegt: ‘Roep!’
Dan zal iemand zeggen: ‘Wat zal ik roepen?
Al het vlees is gras
en al zijn betrouwbaarheid1 is als een veldbloem.
7
Het gras verdort, de bloem verwelkt,
want de adem van Jhwh waaide ertegen.’
 
‘Zeker, gras is het volk:
8
het gras verdort, de bloem verwelkt,
maar het woord2 van onze God komt tot stand, voor eeuwig.’3
 
9
‘De hoge berg, beklim, jij, die,
vreugdeboodschapster Sion!
Verhef met kracht je stem
vreugdeboodschapster Jeruzalem!
Verhef die, vrees niet.
Zeg tegen de steden van Juda:
“Zie, jullie God!’
10
Zie, mijn Heer, Jhwh; met sterkte komt Hij:
zijn arm, waarmee Hij heerst!
Zie4, zijn loon is bij Hem
zijn vergoeding is vóór Hem:
11
als een herder weidt Hij zijn kudde,
met zijn arm verzamelt Hij
de lammeren en draagt ze in zijn schoot,
de zogenden leidt Hij met zorg.”‘5

Noten

  1. Karel Deurloo, zie zijn vertaling van Jes. 40,1-11 op de website van de Dirk Monshouwerstichting, vertaalt חסד met ‘innnemenheid’, Annemarieke van der Woude (Geschiedenis van de terugkeer, 60), vertaalt חסד met ‘luister’. Fokkelman, ‘Stylistic Analysis’, 79, vat חסד op als ‘firmness’. Hij volgt daarin L.J. Kuyper, ‘The Meaning of ḥasdō in Is XL,6’, Vetus Testamentum 13 (1963), 489-492. In de Hebreeuwse woordenboeken ontbreken deze betekenissen. J.L. Koole, Jesaja II: Deel I Jesaja 40-48 (COT), Kampen: Kok 1985, 33, geeft חסד weer met ‘verbondenheid’, maar legt niet uit hoe deze betekenis zich verhoudt tot v. hetgeen in v. 8c gezegd wordt. Met A. Schoors, Jesaja uit de grondtekst vertaald en uitgelegd (BOT), Roermond: J.J. Romen & Zonen 1972, 247, pleit ik voor de ‘eerste’ betekenis van חסד,, en dus voor de betekenis ‘betrouw­baarheid’. Die is niet groot, zoals uit het vervolg blijkt, de adem van Jhwh hoeft er maar over heen te gaan (vgl. 40,24), en dan is het vlees er niet meer, in tegenstelling tot het woord van God, dat altijd tot stand komt. Alle vlees zal dus zien dat het waar is wat Jhwh’s mond heeft gesproken.↩︎
  2. ‘Het woord’, zie 40,1-12: ‘zegt uw God’↩︎
  3. KB, 832 rangschikt het hier gebruikte verbum onder betekenis 6. ‘Bestand haben’ = ‘blijven bestaan’, ‘(voort)du­ren’ (zie 1 Sam. 13,14; 24,21; Jer. 44,28; Am. 7,2; Nah. 1,6). Maar voor passender houd ik de betekenis ’tot stand komen’ vgl. Jes. 8,10; 44,26; 46,10) (zo ook W.A.M. Beuken, Jesaja: Deel IIA (POT), Nijkerk: Uitgeverij G.F. Callenbach 1979, 25-26).↩︎
  4. Driemaal ‘zie’. De steden van Juda krijgen nu de heerlijkheid van Jhwh te zien, waarover in 40,5 gesproken werd.↩︎
  5. ‘(Ge)leiden’, zie Ex. 15,13; Jes. 40,11; 49,10; 51,18; Ps. 23,2; 31,4.↩︎
Scroll naar boven