Jeremia 18,1-12; 19,1-2.10-13

Inleiding

De keuze voor deze perikoop lijkt knip- en plakwerk, maar daar is een reden voor. Het gedeelte uit Jeremia 18 is tamelijk formeel, het gaat over de mogelijkheid dat Jhwh van plan verandert — ten goede of ten kwade — al naar gelang het gedrag van een volk. In Jeremia 19 wordt dramatisch duidelijk hoe dat in het geval van Israël verloopt. Het ‘zachte’ beeld van de kleiklomp die opnieuw gevormd wordt tot hij de maker voldoening schept, is verbonden, in scherp contrast, met het ‘harde’ beeld van de kruik die kapot wordt gegooid en niet meer hersteld kan worden (19,11) — een afbeelding van het oordeel dat onherroepelijk wordt. Omwille van die verbinding zijn enkele gedeelte overgeslagen.

 

De vertaling is deels (Jer. 18) ontleend aan mijn proefschrift, Waar is de Heer? dynamiek en actualiteit van het woord van Jhwh bij Jeremia, Gorinchem 1997, 203-221, maar grondig bewerkt; de notities komen daar deels vandaan, deels uit het materiaal voor de Hattemse Exegesedagen, 6-8 nov. 2023.

Vertaling

18, 1
Het woord dat geschiedde tot Jeremia vanwege de Heer, zeggende:
2
Sta op, en daal af naar het huis van de boetseerder,1
daar zal ik je mijn woorden doen horen.
 
3
Ik daalde af naar het huis van de boetseerder
en zie, hij was bezig een werkstuk te maken op de dubbelschijf.2
4
Bedierf nu de pot die hij aan het maken was van klei
in de hand van de boetseerder,
dan maakte hij er weer3 een andere pot van,
zoals het recht was in de ogen van de boetseerder om te maken.
5
Het woord van de Heer geschiedde tot mij:
6
Zoals deze boetseerder, kan ik niet zó met jullie doen,
huis van Israël?! — uitspraak van de Heer.
Zie, als klei in de hand van de boetseerder
zo zijn jullie in mijn hand, huis van Israël.
 
7
Het ene ogenblik spreek ik tegen een volk en tegen een koninkrijk
om uit te rukken en om neer te halen
en om te vernietigen.
8
Maar keert dat volk om van zijn kwaad
waarover ik tot het (volk) gesproken heb
dan zal ik berouw hebben4 van het kwaad
dat ik gepland had het te doen.
9
Het andere ogenblik spreek ik tegen een volk en tegen een koninkrijk
om te bouwen en te planten.
10
Maar doet dit (volk) het kwade in mijn ogen,
door niet te luisteren naar mijn stem,5
dan zal ik berouw hebben van het goede
waarmee ik gezegd had het goed te zullen doen.
11
Nu dan,
zeg toch tot de mannen van Juda,
en tot de inwoners van Jeruzalem:
Zo zegt de Heer:
‘Ik boetseer6 kwaad tegen jullie
en plan plannen tegen jullie;
keer toch om, ieder van zijn kwade weg,
en maak jullie wegen en jullie daden goed!
12
Maar7 zij zeggen:
Tevergeefs!8
Voorwaar, achter ónze plannen zullen wij gaan
en ieder naar de verstoktheid van zijn kwade hart zullen wij doen.
 
Het overgeslagen stuk bevat een profetie van Jhwh (18:13-17): ‘Israël heeft iets ongehoords heeft gedaan: Jhwh vergeten, hem ingeruild voor goden die niet de moeite waard zijn.’ Het gevolg is, verwoesting. In vers 18 komt er actie tegen Jeremia, er worden plannen tegen hem gesmeed (חשׁב). Jeremia (18:19-22), bezweert dat hij alleen maar goeds bedoelde, en voorbede deed, maar nu is hij er klaar mee en roept om wraak. Geen aangename verzen.
 
19, 1
Zo zegt de Heer:
Ga een kruik kopen van boetseerdersaardewerk9
met [mensen] uit de oudsten van het volk en de oudsten van de priesters
2
en trek naar het dal van Ben Hinnom10
[het deel] bij de ingang van de Schervenpoort
en roep daar de woorden uit die ik tot je spreek.
 
De verzen 3-9 slaan we weer over: een onheilsprediking over de stad, omdat op deze plek kinderoffers zijn gebracht. Het dal zal niet meer Tofet of Hinnomdal heten, maar Moorddal. De plannen van Juda en Jeruzalem worden stukgebroken (בקק), en er volgt dood en verderf.
 
10
Dan breek je de kruik
voor de ogen van de mannen die met je mee gekomen zijn
11
en je zegt tot hen:
Zo zegt de Heer van de machten:
Zó breek11 ik dit volk en deze stad
zoals men een stuk pottenbakkerswerk stukbreekt
dat niet meer heel gemaakt kan worden —
en in Tofet zullen ze begraven worden
omdat er geen plek meer is om te begraven.
12
Zo zal ik doen met deze plaats — spreuk van de Heer — en met haar inwoners
om deze stad aan Tofet gelijk te maken;
13
de huizen van Jeruzalem en de huizen van de koningen van Juda
zullen worden als de plaats van Tofet, [namelijk] onrein;
de huizen op de daken waarvan men rookoffers gebracht heeft
aan de hemelmachten
en plengoffers heeft geplengd voor andere goden.

Noten

  1. Eigenlijk ‘pottenbakker’. Voor dit woord is gekozen om in v. 11 de woordspeling te kunnen behouden. יצר is algemeen woord voor boetseren, je denkt natuurlijk aan Gen. 2:7vv. Zie mijn artikel ‘God als pottenbakker? jatsar (‘vormen’) in Gen. 2 en Jer. 18′, in Nog dichter bij Genesis. FS Karel Deurloo, Baarn 1995, 51-56. God als boetseerder van zijn volk kom je vaker tegen: Jes. 43:1,7; 45:7,18.↩︎
  2. Een ‘snelle draaischijf’, twee platte stenen verbonden door een as, de onderste wordt met de voeten aan het draaien gebracht, op de bovenste wordt het werkstuk geboetseerd. De basisconstructie is tot op vandaag nog in gebruik.↩︎
  3. Hiermee is het verbum שׁוב weergegeven. De boetseerder is duurzaam bezig, gooit niets weg! De uitleg is overigens omstreden: is het een doemorakel — Israël is voor Jhwh even inwisselbaar is als een willekeurige klomp klei? Of juist een bemoedigend visioen — Jhwh zal zijn werkstuk, Israël, tot voltooiing brengen, hoe weerbarstig de klei ook is?↩︎
  4. נחם, ‘berouw hebben’ van Jhwh is lastig voor veel uitleggers; zou strijdig zijn met de goddelijk onveranderlijkheid en betrouwbaarheid. Toch komt het meerdere keren voor: Gen. 6:6, Ex. 32:14, berucht is 1 Sam. 15:10,29,35 waar de mogelijkheid van Gods ‘berouw’ zowel bevestigd als ontkend wordt; vaak dan ook afwijkend vertaald.↩︎
  5. Let op, dat in de formele en strikt parallelle vv. 7-10 hier de symmetrie wordt doorbroken: bij een volk dat afwijkt ten kwade, is er blijkbaar wél profetie geweest om te proberen dat te verhinderen, maar dat deden ze niet.↩︎
  6. Hier ging het dus om: met deze woordassociatie wordt uitgelegd hoe dat zit met klei en Israël en Jhwh.↩︎
  7. Hier is het inspringen cruciaal: horen vv. 11 en 12 nog tot de woorden van Jhwh, die in v. 6 begonnen, of zitten we weer op het niveau van de verteller. Ik kies dat laatste, maar het eerste kan ook.↩︎
  8. Zeldzaam woord, nif. part. van יאשׁ, alleen nog Job 6:26; Jes. 57:10; Jer. 2:25. Duidt blijkbaar koppigheid of onverschilligheid aan, of defaitisme: ‘het is hopeloos, het maakt niet meer uit.’↩︎
  9. Dat is natuurlijk geen woord, maar de term יוצר חרשׁ is ook opmerkelijk: de boetseerder/pottenbakker moet weer genoemd worden, חרשׁ op zich was ook genoeg geweest.↩︎
  10. Dal van Hinnom (> Gehenna) en Tofet (‘fornuis, oven’) zijn beide plekken die in Tenach met afschuw worden beschreven, als een heidense offerplek.↩︎
  11. Via het verbum (שׁבר, ‘breken’) wordt een parallel gelegd tussen de symbolische handeling en de politiek-maatschappelijke werkelijkheid. Bedenk dat zo’n symbool sterke gevoelswaarde heeft, in de oudheid mogelijk nog meer (magische connotaties, bijna een sacramentele handeling) dan voor ons. Hoe dan ook: het gaat om een niet meer te helen breuk.↩︎
Scroll naar boven