1 Samuël 3,1-18

Vertaling

1
De jongen Samuël was in dienst van de Eeuwige in opleiding bij Eli.
Het woord van de Eeuwige was schaars in die dagen,
geen gezicht brak zich baan.
 
2
Op zo’n dag gebeurde het.
Eli lag op zijn plaats te slapen.
Zijn ogen begonnen troebel te worden
hij kon niet goed meer zien.
3
Maar de lamp van God was nog niet gedoofd.
en Samuël lag in de tempel van de Eeuwige te slapen
daar waar de ark van God is.
4
De Eeuwige riep Samuël.
Hij zei:
‘Hier ben ik.’
5
Hij rende naar Eli en zei:
‘Hier ben ik, je hebt mij geroepen?’
Hij zei:
‘Ik heb niet geroepen
ga maar weer slapen.’
Hij ging en probeerde weer te slapen
6
De Eeuwige riep Samuël opnieuw.
Samuël stond op en ging naar Eli, hij zei:
‘Hier ben ik, je hebt me geroepen?
Hij zei:
‘Ik heb niet geroepen,
ga maar weer slapen.’
7
Samuël kende de Eeuwige nog niet
en nog niet was hem een woord van de Eeuwige geopenbaard.
8
De Eeuwige riep Samuël voor de derde maal.
Hij stond op en ging naar Eli, hij zei:
‘Hier ben ik, want je hebt me groepen.’
Toen begreep Eli dat de Eeuwige de jongen riep.
9
Eli zei tot Samuël:
‘Ga slapen.
Het zal zijn, als Hij jou roept,
dan zeg je:
‘Spreek Heer, je knecht hoort’.
Samuël ging weer slapen op zijn plaats.
10
De Eeuwige kwam en stelde zich op bij hem en riep als de vorige keren:
‘Samuël, Samuël.’
En Samuël zei:
‘Spreek want uw knecht hoort.
11
De Eeuwige zei tot Samuël:
‘Zie aan
Ik ga iets doen in Israël
Ieder die het hoort zal met zijn beide oren staan te klapperen.
12
Op die en die dag zal ik over Eli alles voltrekken
wat ik over zijn huis heb gezegd van begin tot eind.
13
Ik heb hem gemeld dat ik onherroepelijk recht zal spreken over zijn huis
vanwege de ongerechtigheid waar hij van weet.
Zijn zoons minachten God en mensen
en hij heeft hen niet berispt.
14
Daarom heb ik het huis van Eli bezworen
dat de ongerechtigheid van het huis van Eli niet verzoend kan worden
door slachtoffers of spijsoffers, nooit meer.’
15
Samuël sliep tot de ochtend
Hij opende de deuren van het huis van de Eeuwige
bang om het visioen aan Eli te melden.
16
Eli riep Samuël, hij zei:
Samuël, mijn zoon.’
Hij zei:
‘Hier ben ik.’
17
Hij zei:
‘Wat is de zaak waarover hij jou gesproken heeft?
Verzwijg het niet voor mij
Zo moge God je doen of nog erger
als je ook maar iets verzwijgt voor mij
van de zaak waarover hij tot jou gesproken heeft.
18
Samuël meldde hem al de woorden
en verzweeg voor hem niets.
Hij zei:
‘De Eeuwige zal doen wat goed is in zijn ogen.’
Scroll naar boven