Sefanja 3,9-13

 


3
Zoek1 de HEER, alle vernederden2 van het land,
die zijn besluiten volbrengen;
zoek rechtvaardigheid,
zoek nederigheid;3
misschien zul je je kunnen4 verbergen
op de dag van de toorn van de HEER.
 
9
Voorwaar, dan zal ik de volkeren reine lippen geven5
opdat zij allen de naam van de HEER aanroepen,
opdat zij hem dienen, schouder aan schouder.6 .
10
Van de overkant van de rivieren van Kusj
zullen mijn aanbidders,
‘dochter van mijn verstrooiden’
mij offers brengen.7
11
Op die dag
hoef je je niet (meer) te schamen over al je daden
waarmee je tegen mij in opstand bent gekomen;8
want dan zal ik uit je midden wegdoen
jouw arrogante hoogmoedigen,
en niet zul je je nog langer verheffen
op de berg van mijn heiligheid.
12
En ik zal overlaten in jouw midden
een nederig en bescheiden9 volk
dat schuilt bij de naam van de HEER.
13
Het overblijfsel van Israël,
ze zullen geen kwaad doen,
en geen leugen spreken,
en in hun mond zal geen bedrieglijke taal gevonden worden;10
voorwaar, zij zullen weiden en neerliggen
en niemand die hen opschrikt.11
 

Noten

  1. De perikoopafbakening is wat merkwaardig, dit losse vers is een van de weinige met iets van perspectief, zij het ‘misschien’, in de aankondiging van de ‘dag van JHWH’ die nabij is (1:7, 1:14).↩︎

  2. ענו betekent doorgaans de objectief arme, neergebogen door toedoen van anderen (Am 2:7), maar dan ook degene op wie Gods gunst zich richt (Jes 11:4, 61:1, Ps 9:19 enz.). Hier moet het vanwege de paralleluitdrukking en het vervolg ook iets met een innerlijke houding te maken hebben, ‘nederig, deemoedig’.↩︎

  3. Het subst. ענוה heeft zich in de richting van die houding ontwikkelt; Buber met ‘Gedemütigten / Demut’ probeert beide aspecten te behouden, dat volg ik.↩︎

  4. De nif’al wil ik reflexief opvatten, ‘jezelf verbergen’, dan is modaal vertalen met ‘kunnen’, noodzakelijk↩︎

  5. Eigenlijk is geven te zwak, הפך is omvergooien, vgl. Jona 3:4. Maar ‘lippen’ is object, en ‘reine lippen omvergooien naar de volkeren’ is onverstaanbaar.↩︎

  6. Lett. ‘met één schouder’, deze vertaling van Jopie Siebert-Hommes↩︎

  7. Dit vers is uiterst lastig, vrijwel elk woord is een hapax, de gegeven vertaling is volgens mij de meest plausibele↩︎

  8. Er zit een spanning tussen de beide vershelften. In de eerste helft lijkt het erop dat de aangesproken ‘jij’, collectief, deel had aan die פשׁע, opstandige daden, arrogantie, en nu ‘de schaamte voorbij’ mag zijn; in het vervolg lijkt het eerder alsof het gaat om het uitzuiveren van bepaalde personen, de ‘rotte appels’.↩︎

  9. Nadeel van deze vertaling is, dat ook דל allereerst objectief ‘klein, onbelangrijk geacht’ betekent, maar blijkbaar ook verschuift naar een bepaalde houding. De vertaling kan dit niet oplossen, de exegeet lette er goed op.↩︎

  10. Opvallend is dat aan het spreken twee elkaar versterkende stichoi gewijd zijn, terwijl de rechtvaardige daden met één korte zin worden afgedaan. Het thema ‘taal’, al begonnen in 3:9, is belangrijk.↩︎

  11. Deze uitdrukking geregeld in Tenach, van Lev 26:6, het perspectief van wonen in het beloofde land, tot de profeten die dat actualiseren: Mi 4:4, Nah 2:12, Jes 46:27, Ez 34:28 etc.↩︎

Scroll naar boven