Romeinen 4,1-12

 


1
Wat zullen we dan zeggen
dat Abraham, fysiek onze stamvader, ondervonden heeft?
2
Wordt Abraham op grond van daden rechtvaardig verklaard,
dan heeft hij een reden tot trots, maar niet bij God.
3
Want wat zegt de Schrift?
Abraham vertrouwde God
en dat wordt hem als rechtvaardigheid toegerekend.
4
Aan wie daden stelt, wordt loon niet toegerekend
naar genade, maar naar billijkheid,
5
maar aan wie geen daden stelt
en vertrouwt op wie de goddeloze rechtvaardig verklaart,
wordt zijn vertrouwen als rechtvaardigheid toegerekend,
6
zoals ook David de mens gelukkig prijst
aan wie God rechtvaardigheid toerekent los van daden:
7
gelukkig van wie de ongerechtigheden vergeven zijn
en de misstappen toegedekt;
8
gelukkig de man aan wie de Heer een misstap niet toerekent.
9
Geldt het gelukkig prijzen enkel wie besneden is
of ook wie onbesneden is?
We zeggen immers:
zijn vertrouwen werd Abraham als rechtvaardigheid toegerekend.
10
Hoe wordt het hem toegerekend:
in besneden of in onbesneden staat?
Niet in besneden, maar in onbesneden staat!
11
Het teken van de besnijdenis ontvangt hij
als zegel van de rechtvaardigheid uit het vertrouwen
in onbesneden staat.
Zo kon hij vader worden van allen die onbesneden vertrouwen
-ook hen wordt het als rechtvaardigheid toegerekend-
12
en vader van besnedenen
die niet enkel leunen op besneden zijn,
maar ook treden in de voetstappen
van het vertrouwen dat onze vader Abraham onbesneden had.
Scroll naar boven