Matteüs 13,24-43

Dit is het tweede deel van Matteüs’ gelijkenisrede. De gelijkenis van de zaaier (met uitleg): 13: 1-23 is de oorsprong-gelijkenis, Die daarna komen zijn toegevoegd, ofwel ‘daarnaast voorgelegd’ (v.24 en 31).

24
Daarnaast1 legde hij een andere gelijkenis aan hen voor en zei:
Het koninkrijk der hemelen wordt vergeleken met een mens,
die de zaaier2 is van goed zaad in zijn akker.
25
Terwijl de mensen echter slapen,
kwam zijn vijand,
en zaaide er onkruid3 overheen,
tussen het graan en vertrok.
26
Toen de halm evenwel uitsproot en vrucht ging dragen,
kwam ook het onkruid aan het licht.
27
En de slaven van de (huis)eigenaar kwamen tot hem,
en zeiden tot hem:
Heer, hebt u dan geen góed zaad in uw akker gezaaid?
Vanwaar heeft het dan onkruid?
28
Hij zei tot hen:
Een vijandig mens heeft dit gedaan!
De slaven zeggen hem evenwel:
Wilt u dan dat wij heengaan om dát bijeen te rapen4?
29
Maar hij zei:
Nee, opdat, als jullie het onkruid bijeenrapen,
jullie niet tegelijk daarmee het graan zouden ontwortelen.
30
Láten jullie het5,
dat beide samen opgroeien tot de oogst!
En als het moment van de oogst daar6 is,
zal ik de oogsters zeggen:
Raap eerst het onkruid bijeen
en bind dat in bundels om dát te verbranden,
het graan evenwel,
breng het samen in mijn schuur.
 
31
Daarnaast legde hij hen een andere gelijkenis voor, zeggend:
Het koninkrijk der hemelen
is gelijk aan een mosterdkorrel7,
die een mens nam en zaaide in zijn akker.
32
Het is wel de kleinste van alle zaden,
wanneer het echter opgroeit,
is het groter dan de gewassen,
en wordt een boom,
zodat de vogels van de hemel er op af komen,
en nestelen in zijn takken.
33
Een andere gelijkenis sprak hij tot hen:
Het koninkrijk der hemelen is gelijk aan een zuurdeeg,
dat een vrouw nam
en zij verborg8 het,
binnenin drie maten fijn meel,
tot het helemaal gezuurd was.
 
34
Al deze dingen sprak Jezus tot de menigten in gelijkenissen,
en zonder gelijkenis sprak hij tot hen niets,
35
opdat vervuld zou worden de uitspraak door de profeet, die zegt:
Ik zal mijn mond openen9 in gelijkenissen,
en ik zal uitbrengen10
wat sinds de grondlegging verborgen is geweest.11
 
36
Toen hij de menigte (achter)gelaten had,
kwam hij in het huis.
En zijn leerlingen kwamen tot hem en zeggen:
Verklaar ons de gelijkenis over de akker met onkruid?
37
Hij antwoordde en zei:
De zaaier van het goede zaad is de Mensenzoon,
38
de akker is de wereld,
het goede zaad,
dit zijn de kinderen van het koninkrijk.
Het onkruid echter, dat zijn de kinderen van de boze.
39
De vijand die dát gezaaid heeft, is de duivel.
De oogst is de voleinding van de wereldtijd,
de oogsters zijn de engelen.
40
Zoals dan het onkruid bijeengeraapt en met vuur verbrand wordt,
zo zal het zijn in de voleinding van de wereldtijd.
41
De Mensenzoon zal zijn engelen uitzenden
en zij zullen uit zijn koninkrijk wegrapen
alles wat hinderlijk is en zij die wetteloosheid praktiseren
42
en zij zullen hen in de vurige oven werpen,
waar het klagen en tandenknarsen zal zijn.
43
Dan zullen de rechtvaardigen stralen als de zon,
in het koninkrijk van hun vader.
Laat wie oren heeft, horen!

Noten

  1. Het ‘para’ opgevat in dubbele betekenis: ‘voorleggen’ en ‘er naast plaatsen’↩︎
  2. Het part. van zaaien functioneert in het Grieks hier als een zelfstandig naamwoord.↩︎
  3. Waarschijnlijk is ‘dolik’ bedoeld, een gewas dat in eerste aanleg veel op tarwe lijkt↩︎
  4. Letterlijk: samenlezen↩︎
  5. Eerst betekenis hier m.i.: aflaten.↩︎
  6. Onbewuste verwijzing naar Lied 767↩︎
  7. Eerste betekenis van ‘kokkos’ is korrel, pit, afgeleide betekenis: zaad↩︎
  8. ‘verbergen’ correspondeeert hier met ‘het verborgene’ van vers 35↩︎
  9. Terminus technicus voor onderwijs geven als rabbi↩︎
  10. Letterlijk: uitspuwen↩︎
  11. Citaat komt niet uit de profeten, maar naar Psalm 78:2↩︎
Scroll naar boven