Jona 2,2-11

 


1
JHWH beschikte een grote vis om Jona op te slokken1 .
Jona was in het ingewand van de vis drie dagen en drie nachten
2
Jona bad tot JHWH, zijn God, uit het ingewand van de vis:
3
‘Ik heb vanuit mijn benauwdheid geroepen naar JHWH
en Hij antwoordde mij.
Midden uit het dodenrijk heb ik geschreeuwd
en U hebt mijn stem gehoord
4
U wierp mij de diepte in, in het hart van de zee.
En zo houdt water mij omsingeld.
Al uw brekers en rollers, over mij zijn ze heen gegaan.
5
En ik, ik heb moeten zeggen:
“Verstoten ben ik, weg uit uw ogen.
Kan ik dan werkelijk weer uw heilige ruimte zien?”
6
Water heeft mij overspoeld, bedreiging van mijn leven.
Oervloed is het die mij omsingeld houdt,
Riet, gebonden om mijn hoofd.
7
Tot aan de funderingen van de bergen was ik weggezakt;
de aarde, haar grendels hadden mij vast, voor altijd.
U trok mijn leven omhoog, uit het graf, JHWH.
8
Toen mijn levenskracht in mij verkommerde,
heb ik weer aan JHWH gedacht.
En in mijn gebed kwam tot U in de heilige ruimte.
9
Zij die bij de loze afgoden blijven,
geven he die hen trouw is, op.
10
En ik, met lofzang zal ik U offers brengen.
Wat ik als gelofte heb gedaan,
zal ik inlossen.
Redding is bij JHWH.’
 

Noten

  1. Deze vertaling van Eep Talstra vindt u in: Eep Talstra, ‘De voorsprong van het Woord: Jona in het land van de lezenden’, in: Jaap van Dorp & Tineke Drieënhuizen (red.), Heilige tekst in onze taal: Bijbelvertalen voor gereformeerd Nederland, Heerenveen 2006, 103-119, i.h.b. 108-109↩︎
Scroll naar boven