Jona 1-2

Inleiding

Deze vertaling van Jona 1-2 is afkomstig uit:Een vertaling om voor te lezen: Amos, Obadja, Jona, Haarlem: NBG/KBS 1986.

Vertaling

1

1
Het woord van Jhwh geschiedde tot Jona, de zoon van Amittai,
zeggend:
2
‘Sta op
ga naar Ninevé, die grote stad
en roep tegen haar,
want opgestegen is hun kwaad voor mijn aangezicht.’
3
En Jona stond op
om te vluchten naar Tarsis
weg voor het aangezicht van Jhwh,
en daalde af naar Jafo;
hij vond een schip dat in Tarsis zou aankomen
gaf het vaarloon
en daalde er in af
om met hen te komen in Tarsis
weg voor het aangezicht van Jhwh.
4
Jhwh echter gooide een grote wind naar de zee
er ontstond een grote storm op de zee
en het schip dacht te breken.
5
Toen vreesden de zeelieden
en zij schreeuwden, ieder tot zijn god,
en ze gooiden het stukgoed dat op het schip was in de zee
om dit daarvan te verlichten.
Jona echter daalde af in het scheepsruim
legde zich neer
en viel in diepe slaap.
6
De schipper naderde tot hem
en zei tot hem:
‘Hoe kun jij diep in slaap zijn!
Sta op
roep tot je god,
misschien wil die god zich om ons bekommeren,
zodat wij niet verloren gaan!’
7
Ze zeiden, de een tot de ander:
‘Komt, laten we loten werpen,
zodat wij weten door wie dit kwaad ons treft.’
Ze wierpen loten
en het lot viel op Jona.
8
Ze zeiden tot hem:
‘Meld ons toch, jij, om wie dit kwaad ons treft:
Wat is je taak,
vanwaar kom je,
wat is je land
en uit wat voor volk ben je?’
9
Hij zei tot hen:
‘Hebreeër ben ik,
Jhwh, de God van de hemel, vrees ik
die gemaakt heeft de zee en het droge.’
10
Toen vreesden de mannen met grote vrees
en zeiden tot hem:
‘Wat heb je gedaan!’
Want de mannen wisten:
voor het aangezicht van Jhwh was hij op de vlucht,
dat had hij hun gemeld.
11
Ze zeiden tot hem:
‘Wat moeten we met je doen
dat de zee van ons aflaat?’
Want de zee werd gaandeweg stormachtiger.
12
Hij zei tot hen:
‘Neem mij op en gooi me in de zee
dat de zee van jullie aflaat
want ik weet:
door mij is deze grote storm over jullie.’
13
De mannen roeiden om hem terug te brengen op het droge
maar ze konden het niet
want de zee werd gaandeweg stormachtiger tegen hen.
14
Toen riepen ze tot Jhwh
en zeiden:
‘Ach Jhwh
Laat ons niet verloren gaan om het leven van deze man
en leg geen bloedschuld op ons.
Gij toch, Jhwh, naar het U behaagt,
zo hebt ge gedaan.’
15
Toen namen ze Jona op en gooiden hem in de zee
en de zee stond stil en woedde niet meer.
16
Toen vreesden de mannen Jhwh met grote vrees.
Ze offerden een slachtoffer aan Jhwh
en deden geloften.

2

1
Jhwh beschikte een grote vis om Jona op te slokken.
Jona was in het ingewand van de vis drie dagen en drie nachten.
2
Jona bad tot Jhwh, zijn God, uit het ingewand van de vis
3
en zei:
‘Ik heb geroepen uit mijn benauwdheid tot Jhwh
en hij heeft mij geantwoord
uit de schoot van de onderwereld heb ik om hulp geschreeuwd
ge hebt mijn stem gehoord.
4
Ge hadt mij in de diepte geworpen in het hart van de zeeën
de stroom omgaf mij
al uw brekers en rollers gingen over mij heen.
5
En ik, ik zei:
“Verdreven ben ik, weg uit uw ogen
toch blijf ik opzien naar de tempel van uw heiligheid.”
6
Mij omvingen de wateren tot stikkens toe
de oervloed omgaf mij
wier was gestrengeld om mijn hoofd
7
naar de tenen der bergen was ik afgedaald
de aarde – haar grendels achter mij dicht, voor altijd.
Maar gij hebt mijn leven uit de groeve opgetrokken, Jhwh, mijn God!
8
Toen mijn ziel in mij bezweek
was ik Jhwh indachtig
en tot U kwam mijn gebed tot de tempel van uw heiligheid.
9
Die zich houden aan ijle idolen
hun trouw laten ze los
10
maar ik – onder luide dank
zal ik U offers brengen
geloften die ik heb gedaan
zal ik inlossen.
De bevrijding is van Jhwh!’
11
Jhwh sprak tot de vis
en die spuwde Jona op het droge.
Scroll naar boven