Ezechiël 39,21-29

 


21
Ik geef mijn heerlijkheid (te kennen) onder de volken.
Alle volken zien mijn gericht
dat Ik voltrek
en mijn macht
die Ik hun doe voelen1 .
22
Dan zullen zij, het volk2 van Israël3, weten
dat Ik het ben, de Eeuwige, hun God,
van die dag af en daarna.
23
Dan weten de volken
dat zij, het volk4 van Israël, vanwege hun afvalligheid in ballingschap gingen,
omdat zij Mij ontrouw waren geweest.
Ik verborg mijn gelaat voor hen
en gaf Ik hen in de hand van hun onderdrukkers.
Ze vielen allen door het zwaard.
24
Overeenkomstig hun onreinheid en hun wandaden heb Ik met hen gedaan
en mijn gelaat voor hen verborgen.
25
Wees overtuigd5,
-dit heeft mijn heer, de Eeuwige, gezegd-
nu ga Ik de ballingen van Jakob terugbrengen
en Mij ontfermen over heel het volk6 van Israël.
(Want) Ik ijver voor mijn heilige naam.
26
Zij zullen hun schande en al hun ontrouw,
waarmee zij Mij ontrouw zijn geweest, hebben gedragen7,
wanneer zij (weer) veilig op hun grondgebied wonen,
door niemand opgeschrikt.
27
Als Ik hen uit de volken terugbreng
en hen bijeenbreng vanuit de landen van hun vijanden,
zal Ik daardoor de Heilige blijken voor de ogen van de vele volken.
28
Dan weten zij
dat Ik het ben, de Eeuwige, hun God,
die hen in ballingschap deed gaan onder8 de volken,
en nu Ik hen verzamel op hun grondgebied.
Geen van hen zal nog daar achterblijven.
29
Ik zal mijn gelaat niet meer voor hen verbergen,
(Ik) die mijn Geest9 heb uitgestort over het volk10 van Israël.
Uitspraak van mijn heer, de Eeuwige.
 

Noten

  1. letterlijk: mijn hand die Ik op hen leg↩︎

  2. letterlijk: huis↩︎

  3. M. Dijkstra, Ezechiël II, T&T, Kampen 1989, 143, leest hier: de volken↩︎

  4. letterlijk: huis↩︎

  5. לכן opgevat als voorwaar↩︎

  6. letterlijk: huis↩︎

  7. Dijkstra, a.w., 144: geboet↩︎

  8. letterlijk: naar↩︎

  9. Ez. 37:14↩︎

  10. letterlijk: huis↩︎

Scroll naar boven