Johannes 20,1-18

 


Het opstandingsverhaal kan m.i. niet zonder het voorafgaande, de dubbele vraag aan Pilatus om kruisafname en begrafenis (19:31-42) gedurende de Voorbereiding op de sabbat (vv. 31, 42) gelezen worden. In het voorafgaande verhaal krijgen we namelijk allerlei informatie over alles wat er met het lichaam van Jezus is gebeurd, kennis die nodig is voor het verstaan van het opstandingsverhaal: dat Jezus’ lichaam in een graf is gelegd en dat ze hem met windsels gebonden hebben.

Wat de evangelist niet vertelt, zoals ook Lucas niet, in tegenstelling tot Marcus en Matteüs (Mar 15:46; Mat 27:60), is dat hij/zij een steen op het graf hebben gelegd. Zowel Lucas als Johannes melden in het opstandingsverhaal dat de steen is afgewenteld (Luc 24:2), resp. weggenomen (Joh 20:1).

1
Op de eerste van de sabbatsweek gaat Maria, de Magdaleense,
vroeg, terwijl het nog duister was, naar het graf.
Ze ziet de steen, die uit het graf is weggenomen.
2
Dan rent ze
en komt ze bij Simon Petrus en bij de andere leerling, van wie Jezus hield
en ze zegt hun:
‘Ze hebben de Heer uit het graf weggenomen.
En wij weten niet waar ze hem hebben gelegd.’
 
3
Dan ging Petrus uit, en de andere leerling,
en gingen naar het graf;
4
De twee echter renden, samen.
De andere leerling rende vooruit, sneller dan Petrus
en kwam als eerste bij het graf.
5
Omdat hij zich voorover had gebogen, ziet hij de windsels liggen.
Hij ging echter niet naar binnen.
6
Dan komt ook Simon Petrus, hem volgend.
Hij ging het graf binnen
7
en aanschouwt de windsels die er liggen
en de zweetdoek die op zijn hoofd was geweest,
die niet bij de windsels lag,
maar apart, opgevouwen op één plaats.
8
Toen dan ging ook de andere leerling naar binnen,
die als eerste bij het graf gekomen was.
Hij zag en geloofde,
9
want nog niet wisten ze van de Schrift
dat hij uit de doden moest opstaan.
10
Ze gingen dan weg, weer naar hen, de leerlingen.
 
11
Maria stond echter bij het graf, erbuiten huilend.
Toen ze dan huilde, boog ze voorover naar het graf
12
en aanschouwt ze twee boden, in het wit, zittend,
één bij het hoofdeind en één bij het voeteneind,
waar het lichaam van Jezus had gelegen.
13
Tegen haar zeggen die:
‘Vrouw, waarom huil je?’
Zij zegt hun:
‘Ze hebben mijn Heer weggenomen
Ik weet niet waar ze hem gelegd hebben.’
14
Na dat gezegd te hebben, keerde ze zich om naar achteren
en aanschouwt ze Jezus die daar staat.
Ze wist niet dat het Jezus was.
15
Tegen haar zegt Jezus:
‘Vrouw, waarom huil je?’
Wie zoek je?’
Die, in de mening dat hij de hovenier is, zegt hem:
‘Heer, als u hem weggedragen hebt,
zeg mij waar u hem gelegd hebt,
en ik zal hem wegnemen.’
16
Tegen haar zegt Jezus:
‘Maria!’
Die, nadat ze zich omgekeerd had, zegt hem,
in het Hebreeuws:
‘Rabboeni!’
wat gezegd wordt voor meester.
17
Tegen haar zegt Jezus:
‘Houd mij niet vast,
want ik ben nog niet opgegaan tot de Vader.
Ga echter naar mijn broeders
en zeg hun:
‘Ik ga op tot mijn Vader en jullie Vader en mijn God en jullie God.’
18
Maria, de Magdaleense, gaat,
aan de leerlingen de boodschap brengend:
‘Ik heb de Heer gezien.’
en dat hij dat tegen haar zei.
 

Noten

  1. V. 1. In het woord μνημεῖον, dat ik nu vertaald met het gebruikelijke woord ‘graf’, zit het element van ‘gedenken’ en ‘gedachtenis’. ‘Gedenkplaats’ en ‘grafmonument’ roepen – jammer genoeg – hele andere associaties op.

    V. 17. Als je het woord ‘aanraken’ toch wil laten horen, dan zou je, hoewel misschien niet zo mooi Nederlands, kunnen vertalen met ‘Houd mij niet aangeraakt’.↩︎

Scroll naar boven