Johannes 11,1-16

 


1
Er was dan een ziek iemand:
Lazarus van Betanië,
uit het dorp van Maria en haar zus Marta.
2
Maria nu was het die de Heer met mirre gezalfd heeft
en zijn voeten met haar haren heeft afgedroogd,
van wie de broer, Lazarus, ziek was.
3
De zussen stuurden dan naar hem het bericht:
‘Heer, zie,
hem van wie u houdt, is ziek.’
 
4
Toen dan Jezus dat hoorde,
zei hij:
‘Deze ziekte is niet op de dood [gericht],
maar voor de heerlijkheid van God,
opdat de zoon van God erdoor verheerlijkt wordt.’
5
Jezus nu hield van Marta, haar zus en Lazarus.
6
Toen hij dan gehoord had dat hij ziek was,
toen verbleef hij twee dagen ter plaatse waar hij was.
7
Dan daarna zegt hij de leerlingen:
‘Laten wij weer naar Judea gaan.’
8
Hem zeggen de leerlingen:
‘Rabbi,
nu zochten de Judeeërs u om u te stenigen
en u gaat daar weer heen?’
9
Jezus antwoordde:
‘Zijn er niet twaalf uren in de dag?
Als iemand overdag rondloopt,
stoot hij zich niet,
omdat hij het licht van deze wereld ziet,
10
maar als iemand ’s nachts rondloopt,
stoot hij zich,
omdat het licht niet in hem is.’
11
Dat sprak hij,
en daarna zegt hij hen:
‘Lazarus, onze vriend, slaapt,
maar ik ga
om hem uit de slaap te halen.’
12
Zijn leerlingen dan zeiden hem:
‘Heer, als hij slaapt,
zal hij gered worden.’
13
Maar Jezus had over zijn dood gesproken.
Die dan meenden dat hij over de sluimering van de slaap sprak.
14
Toen zei Jezus dan openlijk tegen hen:
‘Lazarus is gestorven
15
en ik ben blij
vanwege jullie, opdat jullie geloven,
dat ik daar niet was;
maar laten wij naar hem toe gaan.’
16
Thomas dan, die Didymus genoemd werd, zei tegen de medeleerlingen:
‘Laten ook wij gaan
om met hem te sterven.’
 
Scroll naar boven