Exodus 6,1-7

 


1
JHWH zei tegen Mozes:
Nu zul je zien wat ik aan Farao zal doen:
Ja, onder sterke hand zal hij hen laten gaan
onder sterke hand zal hij hen verdrijven uit zijn land.
 
2
God sprak tot Mozes, hij zei tot hem:
Ik ben JHWH1
3
ik heb mij laten zien aan Abraham, Isaak en Jakob
als God Sjaddai2
Maar naar mijn naam JHWH ben ik bij hen niet bekend geworden.3
4
Wel heb ik met hen mijn verbond opgericht
dat ik hun het land Kanaän zou geven
het land van hun vreemdelingschap
waar zij als gastvreemdeling vertoefden.
5
Ook heb ik het gejammer van de kinderen van Israël gehoord
[van hen] die door de Egyptenaren als slaven dienstbaar zijn gemaakt
en ik werd mijn verbond indachtig.
6
Daarom, zeg tot de kinderen van Israël:
Ik ben JHWH
ik laat jullie uittrekken
onder de zware last4 van Egypte vandaan
ik red jullie uit de slavendienst aan hen
ik verlos jullie met een uitgestrekte arm
en met grote gerichtsdaden.
7
Ik neem jullie mij tot volk
ik word je tot God
en jullie zullen weten, dat ik JHWH je God ben
die je laat uittrekken, weg vanonder de zware last van Egypte.
 

Noten

  1. Inclusio met vers 8; ‘midden’ in vers 6. Dus: ’ani jhwh – 48 woorden – ’ani jhwh – 48 woorden – ’ani jhwh.↩︎

  2. Betekenis onbekend; niet: Almachtige of Ontzagwekkende.↩︎

  3. Verbum in de nif. De aartsvaders kenden de Godsnaam maar niet naar de betekenis die deze naam in Ex 3 en vooral ook in deze pericoop krijgt, nl. ‘die je uit Egypte uit het slavenhuis heeft laten uittrekken.’ [NB 3 maal ‘Ik ben JHWH’].↩︎

  4. Plur. als intensivum opgevat.↩︎

Scroll naar boven