2 Koningen 8,1-6

 


1
Elisa had gesproken1 tot de vrouw,
wier zoon hij had doen leven:
Sta op en ga, jij en je huis,
en verblijf als vreemdeling waar je als vreemdeling terecht kunt,
want JHWH roept een hongersnood af
en die komt ook naar het land,
zeven jaar.2
2
De vrouw stond op
en deed naar het woord van de man Gods:
ze ging, zij en haar huis,
en verbleef als vreemdeling in het land van de Filistijnen,3
zeven jaar.
3
En het geschiedde, na afloop van zeven jaar,
dat de vrouw terugkeerde uit het land van de Filistijnen;
ze ging uit en schreeuwde4 tot de koning
om haar huis en om haar veld.5
4
De koning nu sprak [juist]6 met Gechazi,7
de jongen van de man Gods:
Vertél me toch8
alle grote dingen die Elisa gedaan heeft.
5
En het geschiedde, toen hij de koning vertelde
dat hij de dode had doen leven,
zie, daar schreeuwde9 de vrouw wier zoon hij had doen leven, tot de koning
over haar huis en over haar veld.
Gechazi zei:
Mijn heer de koning,
dit is de vrouw en dit is haar zoon,
die Elisa heeft doen leven.
6
De koning vroeg de vrouw
en zij vertelde ’t hem.10
De koning gaf haar één hoveling mee:
Zorg dat al wat van haar is, bij haar terugkeert,
en alle opbrengsten van het veld,
vanaf de dag dat ze het land verliet tot nu.
 

Noten

  1. Qatal, niet wajjiqtol, hier waarschijnlijk om (voltooid verleden tijd) te vertellen wat vooraf ging. Wellicht om een verbinding te maken met het voorafgaande verhaal over Elisa en de belegering van Samaria (incl. hongersnood)?↩︎

  2. Hongersnood ook in 1 Koningen 17, 2 Koningen 4:38 en 6:25 (+ 7:4). De zeven ‘magere jaren’ (Genesis 41:54?) worden hier 3x genoemd; waarom deze nadruk?↩︎

  3. Zo ook Abraham (Genesis 21:34) en Isaäk (26:1)↩︎

  4. Lett. Ze trok erop uit om te schreeuwen (לִצְעֹ֣ק) tot de koning. צעק, ‘om hulp roepen, klagen, het uitschreeuwen’, vgl. 2 Kon. 4: 1, 40 e.v.a.p. Wie deze koning is, is onduidelijk en kennelijk voor de verteller ook niet van belang: hij heeft geen naam. Zijn rol blijkt te zijn: recht te spreken en te doen. (De situatie en de roep om recht doen denken aan Lucas 18: 1-8: de weduwe en de onrechtvaardige rechter.)↩︎

  5. De man, die in 2 Kon. 4 al slechts een bijrol had, is hier helemaal niet meer in beeld. De vrouw is nu helemaal de hoofdpersoon. Doet haar veld denken aan het veld van Naomi (Ruth 4:3)? Ook daar: uitwijken voor de hongersnood en terugkeer…↩︎

  6. Participium: ‘was aan het spreken’. Zie 2 Koningen 4:13, waar Elisa de vrouw voorstelt bij de koning voor haar voor te spreken, wat zij afwijst: ‘ik verblijf te midden van mijn volk’. ↩︎

  7. Vreemd dat Gechazi weer op het toneel staat, na zijn afgang in 5:27.↩︎

  8. סַפְּרָה־נָּ֣א, verlengde imperatief.↩︎

  9. Wederom participium, ‘was aan het schreeuwen’. Lett. Zie, de vrouw wier zoon hij had doen leven: schreeuwend tot de koning.↩︎

  10. Opvallend is de veelheid en afwisseling van woorden van communiceren in deze perikoop: דבר, spreken (woord), קרא, roepen, צעק, schreeuwen, שׁאל, vragen, en ספר, vertellen. ↩︎

Scroll naar boven