1 Koningen 19,19-21

 


19
Hij1 ging vandaar
en vond Elisa, de zoon van Safat;
deze was aan het ploegen met twaalf spannen vóór hem,
en deze was bij het twaalfde.
Elia stak naar hem over.
en zond zijn mantel naar hem.2
20
Hij verliet de runderen
en rende achter Elia aan en zei:
‘Laat mij toch mijn vader en moeder kussen,
dan zal ik achter u aangaan.’
Hij zei hem:
‘Ga,
keer terug,
want wat heb ik u gedaan?’
21
En hij keerde terug van achter hem vandaan
nam het span runderen
en slachtte dat.
Op het jukhout3 van de runderen kookte hij hun vlees
en gaf dat aan het volk.
En zij aten.
Toen stond hij op
en ging achter Elia aan en diende hem.
 

Noten

  1. Elia is het subject van de zin.↩︎

  2. Het werkwoord + prepositie (וַיַּשְׁלֵךְ אֵלָיו) wordt meestal vertaald met ‘toewerpen naar’ (NBG51) of ‘over hem heen gooien’ (NBV). Waarom zou je de gebruikelijke vertaling ‘zenden’ hier loslaten? Elders in het OT wordt gesproken over God die profeten zendt naar zijn volk, hier gaat het om het zenden van de profetenmantel naar Elisa.↩︎

  3. Letterlijk staat er ‘gerei’, gereedschap’.↩︎

Scroll naar boven