Marcus 1,9-15

 


9
En het gebeurde in die dagen
dat Jezus kwam,
vanuit Nazareth, dat Galilees is.
Ook hij werd gedoopt1
de Jordaan in, door (onder) Johannes.
10
Direct, toen hij opsteeg uit het water,
zag hij de hemelen zich scheuren2
en de Geest3 als een duif tot hem neerdalen.
11
En een stem klonk (gebeurde) uit de hemelen:
Jij bent mijn zoon, de geliefde4,
in jou heb ik welgevallen5 !
12
En direct drijft de Geest hem uit,6,
de woestijn in7 .
13
In die verlatenheid was hij veertig dagen,
terwijl hij beproefd werd8 door (onder) de satan9 .
Hij was bij de wilde dieren10,
en de hemelboden11 dienden hem12 .
 
14
En nadat Johannes overgeleverd was,
ging Jezus naar Galilea,
waar hij Gods vreugdeboodschap verkondigt:
15
Het moment is in vervulling gegaan
en het koningschap van God is nabij gekomen;
keer om en vertrouw je toe aan dit vreugdebericht!
 

Noten

  1. βαπτίζω — Mar. 1:4-8; Mar. 7:4 (bekers etc.), Mar. 6:14, (Johannes) Mar. 10:38-39, Mar. 11:30↩︎

  2. σχίζω — Cf. Mar. 15:38; LXX Gen. 22:3; Ex. 14:21↩︎

  3. vers 10 en 12: πνεῦμα (ἅγιοϛ): Mar. 1:8; Mar. 3:29; Mar. 12:36; Mar. 13:11↩︎

  4. ἀγαπητός — Cf. Mar. 9:7, Mar. 12:6; Gen. 22:2↩︎

  5. εὐδοκέω — hapax bij Mar. Vgl. Mat. 12:8 (Jes. 42:1, afwijkend van LXX)↩︎

  6. ἐκβάλλω — Mar. 1:34,39,44 (demonieën, melaatse); Mar. 11:15; Mar. 12:8; Gen. 3:24;↩︎

  7. ἔρημος — Cf. Mar. 1:3-4; Mar. 1:35,45, Mar. 6:31,32,35 vgl. Dt. 8:2 e.v.↩︎

  8. πειράζω Mar. 8:11: Mar. 10:2; Mar. 12:15 (Farizeeën testen Jezus uit met vragen)

    znw. πειρασμόϛ Mar. 14:38 Waak en bid, dat je niet in verzoeking komt.. (J. in G.)↩︎

  9. Σατανᾶς — Mar. 3:23,26; Mar. 4:15; Mar. 8:33 (tegen Petrus)↩︎

  10. θηρίον — hapax in Mar. zie verder Opb. en 1Kor. 15:32 (ww.)↩︎

  11. ἄγγελος — Mar.1:2; Mar. 8:38; Mar. 13:27

    vgl. ook 1Kon. 19:1-8 en Dan. 6:23↩︎

  12. διακονέω — Cf. Mar. 1:31; Mar. 10:45; Mar. 15:41

    znw: διάκονοϛ Mar. 9:35; 10:44.↩︎

Scroll naar boven