Jona 3,6-10

 


Wie weet is God toch niet het noodlot!

Vertaling: Jan Geursen

6
Het woord had (namelijk) de koning van Nineve bereikt;1
hij was opgestaan van zijn troon,
had zijn staatsiegewaad afgelegd,
had zich bedekt met een zak
en zich neergezet in de as.
7
Hij liet omroepen en zei2 in Nineve:
Op bevel van de koning en zijn groten:
Mens en dier, rund en schaap
mogen3 niets nuttigen,
niet grazen en geen water drinken.
8
Zij moeten zich met zakken bedekken, mens en dier
en tot God roepen met kracht;
iedereen moet zich afkeren van zijn kwalijke weg
en van het geweld in hun handen.
9
Wie weet wil Gód omkeren,
krijgt hij berouw
en keert zich af van zijn laaiende toorn
en gaan wij niet ten onder.
10
God zag hun daden:
dat zij zich afkeerden van hun kwalijke weg
en God kreeg berouw van het kwaad
waarvan hij gesproken had het hun aan te doen
en hij deed het niet!
 

Noten

  1. Vanwege ‘van groot tot klein’ in de vorige regel lees ik met A.S. van der Woude (*Jona in de serie De Prediking van het Oude Testament, Nijkerk 1978) de verzen 6-9 als een verklarende vertelling-achteraf of flash back.↩︎

  2. Bij ‘omroepen’ zal men verwachten dat hier in het Hebr. een vorm van het werkwoord qara’ (roepen) staat, maar het betreft hier een vorm van het werkwoord za’aq (schreeuwen). Het zou mooi zijn als er na ‘liet omroepen’ zou volgen: ‘en (liet) zeggen’, maar de gebruikte Hebr. stamvorm laat dit niet toe. In de nu gegeven vertaling hopen wij over te brengen dat in wat de koning laat omroepen hij het zelf is die spreekt.↩︎

  3. Vanwege het in vs 7b genoemde bevel veroorloof ik mij hier en in vs 8 modale vertalingen van de werkwoordsvorm, dus met ‘mogen’ en ‘moeten’. Wanneer ik ook in vs 9 voor de modale vertaling ‘**wil omkeren’ kies, is dit uiteraard niet vanwege het bevel van de koning, maar vanwege de prediking van Jona, die hoe dan ook bij de mannen van Nineve een hoopvol vermoeden moet hebben gewekt ten aanzien van de God van deze profeet.↩︎

Scroll naar boven