1 Johannes 4,7-21

 


Omdat Hij ons eerst liefhad

7
Geliefden,
laten we elkaar liefhebben1,
omdat de liefde uit God is.
En een ieder die liefheeft, is uit God verwekt2 en kent God.
8
Hij die niet liefheeft, kende God niet,
omdat God liefde is.
9
Hierin is de liefde van God in3 ons geopenbaard,
dat God zijn enige zoon naar de wereld gezonden heeft,
opdat we door hem zouden leven.
10
Hierin bestaat de liefde,
niet dat wij God hebben liefgehad,
maar dat hij ons liefhad
en zijn zoon gezonden heeft,
als4 verzoening voor5 onze zonden.
 
11
Geliefden,
als zó God ons liefhad,
dan zijn ook wij verschuldigd elkaar lief te hebben.
12
God heeft niemand ooit aanschouwd.
Indien wij elkaar liefhebben,
blijft God in ons
en is zijn liefde in ons voltooid6 geworden.
13
Hieraan weten wij dat wij in hem blijven en hij in ons,
omdat hij ons van zijn geest heeft gegeven.
14
En wij hebben aanschouwd en getuigen
dat de Vader de zoon heeft gezonden,
als7 redder van de wereld.
15
Wie ook maar8, indien hij belijdt dat Jezus de zoon van God is,
God blijft in hem en hij blijft in God.
16
En wij hebben gekend en geloofd de liefde die God in ons heeft.
God is liefde.
En hij die blijft in de liefde, blijft in God en God blijft in hem.
17
Hierin wordt de liefde met ons voltooid,
dat wij vrijmoedigheid hebben op de dag van het oordeel,
dat zoals die9 is, ook wij in deze wereld zijn.
18
Vrees is er niet in de liefde,
de voltooide liefde werpt namelijk de vrees eruit,
omdat de vrees met straf van doen heeft10 .
Hij echter die vreest, is in de liefde niet voltooid.
 
19
Laten wij liefhebben,11
omdat hij eerst ons liefhad.12
20
Indien iemand zegt: ‘Ik heb God lief’ en zijn broeder haat,
een leugenaar is hij.
Want hij die niet zijn broeder liefheeft, die hij gezien heeft,
kan niet God, die hij niet gezien heeft, liefhebben.
21
En dat gebod hebben wij van hem:
dat13 hij die God liefheeft, ook zijn broeder liefheeft.
 

Noten

  1. GGNT (1990:501) noemt ἀγαπῶμεν een ‘adhortativer Konjunktiv’.↩︎

  2. Voor een uitgebreide verantwoording van de vertaling van γεγέννηται met ‘verwekt, zie M.J.J.Menken (NovT 51/4 (2009), 352-368).↩︎

  3. Een veel voorkomende vertaling van ἐν in v. 9a is ‘onder ons’. De vertaling van het NBG-’51 met ‘jegens’ vindt in BDAG (2000:326-330) geen rechtvaardiging. Ik bepleit een ‘gewone’ vertaling met ‘in’, realiseer me dat het geen fraai Nederlands is. En dat kan ook, dunkt me, als ‘in ons’ in v. 9a opgevat wordt als ‘in onze wereld’ (zie v. 9b en v. 14b-c), respectievelijk ‘in ons midden’ (zo Do, Re-thinking the Death of Jesus 2014:175, 179). Lieu (I,II and II John 2008:180) verstaat ἐν ἡμῖν mijns inziens te beperkt als ‘in onze gemeenschap’.↩︎

  4. Voor de vertaling van τὸν υἱὸν αὐτοῦ ἱλασμὸν περὶ τῶν ἁμαρτιῶν ἡμῶν als ‘object-complement’, zie GGBB (1996:186).↩︎

  5. Voor de vertaling van het voorzetsel περὶ met genitief met ‘voor’ (GGNT 1990:276).↩︎

  6. Voor een ruime argumentatie om τετελειωμένη niet te vertalen met ‘volmaakt’ (vaak opgevat als ‘zonder gebreken’), maar met ‘voltooid’ (‘completed’), zie D. Rensberger, ‘Completed Love’,2014:237-271.↩︎

  7. Voor de vertaling van τὸν υἱὸν σωτῆρα τοῦ κόσμου als ‘object-complement’, zie GGBB (1996:186).↩︎

  8. ὃς ‘welcher auch immer’, zie GGNT (19902:75).↩︎

  9. Naar wie of wat verwijst ἐκεῖνός (‘die’)? In 2:6 en 3:16 verwijst ἐκεῖνός naar Jezus (Klauck, Der erste Johannesbrief 1994:270; Rensburger 2008:122; Menken, 1,2 en 3 Johannes 2010:94). In 3:3, 5, 7 verwijst ἐκεῖνός naar God. Gezien dezelfde eschatologisch setting (3:3, 5 en 4:17c) zou ik zeggen dat ἐκεῖνός in 4:17c naar God verwijst. ↩︎

  10. BDAG (2000:555). Letterlijk staat er: ‘omdat de vrees straf heeft.’↩︎

  11. Het werkwoord kent in NA28 geen object. Een aantal handschriften heeft ‘hem’ als object, weer andere manuscripten hebben ‘God’ als object. Ook 4,7d en 8a kennen geen object van het werkwoord ‘liefhebben.↩︎

  12. Het lijkt me logisch dat we ook hier met een aansporing te maken hebben, zelfde vorm als in v. 7b.↩︎

  13. Voor de vertaling van ἵνα met ‘dat’, zie BDAG (2000:476).↩︎

Scroll naar boven