Jesaja 49,1-7

 


1
Hoor, kustlanden, naar mij1
luister scherp, volkeren in de verte:
JHWH heeft mij vanaf de moederbuik geroepen
vanaf het lijf van mijn moeder heeft hij mijn naam geproclameerd.
2
Hij maakte mijn mond zo scherp als een zwaard
– in de schaduw van zijn hand hield hij mij verscholen
hij maakte mij tot een gespitste pijl
— in zijn pijlkoker verborg hij mij.
3
Hij zei tot mij:
mijn knecht ben jij
het Israël [ben je] waarmee ik pronken wil.
4
Maar ík moest zeggen:
‘Vergeefs heb ik mij afgetobd
voor nietigheid en lucht heb ik mijn kracht verdaan.’
 
En toch, mijn kracht was bij JHWH
mijn werkloon was bij mijn god.
 
5
Maar nu zegt JHWH
— die mij in de moederbuik tot knecht voor hem vormde
om Jakob tot hem te doen terugkeren
zodat Israël bij hem wordt verzameld
en ik van belang word in de ogen van JHWH
en mijn god mijn kracht zal zijn –
6
hij zegt:2
Te gering is het dat je mij tot knecht zou zijn
om de stammen van Jakob [weer] op te richten
en hen die van Israël bewaard bleven te laten terugkeren.
Ik maak je tot een licht voor de naties
opdat mijn bevrijding reikt tot het einde van de aarde.
7
Zo zegt JHWH, Israëls verlosser, zijn heilige
tegen de zielsverachte, de verafschuwde in de natiënwereld
tegen de knecht van de heersers:
Koningen zullen het zien en opstaan
vorsten, ze zullen zich neerbuigen
omwille van JHWH die trouw blijkt
de heilige van Israël die jou heeft uitverkoren.
 

Noten

  1. Ter inleiding van de lezing: ‘De Knecht spreekt:’↩︎

  2. Narratief. Hier vertaald met praesens, in vervolg op vs 5a [qatal, performatorisch].↩︎

Scroll naar boven