Jesaja 25,1-9


1
JHWH, jij bent mijn god
ik wil je verhogen, je naam prijzen
omdat je een wonder hebt gedaan
plannen van overlang (hebt uitgevoerd)1
waarlijk, waarachtig!
2
Je hebt wat stad was2 veranderd in een steenhoop
de ontoegankelijke vesting in een puinhoop
de burcht der barbaren in ‘stad-af’:
die wordt in der eeuwigheid niet (weer) opgebouwd.
3
Dus zullen ze je eren … de machtige natie3
de vesting van gewelddadige volken … ze zullen je vrezen.
4
Je bent immers voor de onderliggende een sterkte geweest
sterkte voor de arme toen hij in nood was4
schuilplaats voor slagregen5
schaduw tegen hitte:
het briesen6 van de geweldenaars is als een slagregen tegen de wand7
5
als hitte in dor land.
Het razen8 der barbaren heb je vernederd.
Zoals in de schaduw van een wolk hitte
zo is het gezang9 der geweldenaars weggestorven10 .
6
JHWH Tseva’ot zal op deze berg voor alle volken een feestmaal11 aanrichten
een feestmaal met oude wijnen
met gerechten met merg bereid
en exquise12 wijnen
7
Op deze berg ook zal hij de sluier13 verslinden14
waarmee alle volken gesluierd15 zijn
het web geweven over al de naties.
8
Verslinden zal16 hij de dood voor eeuwig
en mijn heer JHWH zal de tranen van alle gezichten afvegen
ook zal hij de smaad zijn volk aangedaan van de hele aarde doen verdwijnen.
JHWH heeft gesproken.
9
Op die dag zal men zeggen:
Kijk, dat is onze god
onze hoop was op hem17
dat hij ons zou bevrijden.
Dit is JHWH
onze hoop was op hem.
Verblijden wij, verheugen wij ons
om de bevrijding door hem bewerkt.

Noten

  1. Duhm, Das Buch Jesaia (Göttingen, 1892): “Anspielung auf c. 9,5”. Vgl. ook 22, 11 en 37, 27.↩︎
  2. Vgl. voor het opvallende gebruik dat Jesaja maakt van de prepositie min 7,8; 17,1; 23,1; 24,10. Duhm: “Der erste Stichos ist überkünstlich”.↩︎
  3. Vgl. Num 13, 28.↩︎
  4. Vgl. 26,16.↩︎
  5. Vgl. 4,6.↩︎
  6. Vgl. 30,28; 33,11; Ps 76,13.↩︎
  7. Duhm leest i.p.v. wand winter (alleen vocalisatieverschil). Zo ook Wildberger, BK X, 952.↩︎
  8. Vgl. 17,12.↩︎
  9. Dit woord alleen nog Hoogl 2,12.↩︎
  10. HAL houdt deze vorm voor een hifil-vorm van c.n.h. Mijns inziens is het een qal. Vgl. Jes 31,4; Zach 10,2; Ps 116,10; 119,67. Zie ook Mal 2,12. Vgl. ook 24,16 en Job 35,10.↩︎
  11. Vgl. Job 1,5. Wildberger, BK X, 966: “Bei den sjmaníem … ist kaum an Fleisch, sondern an Speisen, die mit viel Öl zubereitet werden, zu denken”.↩︎
  12. Eigenlijk: wijnen die gefilterd zijn.↩︎
  13. Het woord ‘aangezicht van’ dat voor ‘de sluier’ staat is weggelaten. Vgl. voor de wending Job 41,5 (Ned. vert. v.4): NBG: “de zoom van zijn kleed”, pné lbusjo. (Delitzsch, Das Buch Jesaia, 4. Auflage [Leipzig, 1889]). De Naardense Bijbel heeft: ‘het aanschijn van de sluier’; Buber/Rosenzweig: ‘den Antlitzflor’.↩︎
  14. Dit werkwoord wordt ook in Jes. 19,3; Ps. 21,10; 55,10 voor God gebruikt. En vgl. 1 Kor. 15,54.↩︎
  15. I.p.v. lot lezen velen lut, pt. pass. qal van de wortel l.w.t, gegeven de parallellie van v.7a en v.7b wel terecht ; vgl. 1 Sam 21,10.↩︎
  16. Als voortzetting van v.7 zal de waw waarmee dat vers begint ook hier van toepassing zijn.↩︎
  17. Vgl. 26,8.↩︎
Scroll naar boven