Genesis 8,6-16

 


Vertaling: Societas Hebraica Amstelodamensis, licht gecorrigeerd door Karel Deurloo.

6
Het gebeurde aan het eind van veertig dagen:
Noach opende het venster van de ark dat hij had gemaakt.1
7
Hij liet de raaf gaan.
Die ging naar buiten
en bleef heen en weer gaan
tot de wateren waren gedroogd, weg van de aarde.
8
Hij liet de duif gaan, bij hem vandaan
om te zien of de wateren over de akker waren verminderd.
9
Maar de duif vond geen rustplaats voor de greep van haar poot
en zij keerde naar hem terug in de ark
want er was water over heel de aarde.
Hij stak zijn hand uit, nam haar op
en liet haar bij zich komen in de ark.
10
Hij wachtte nog zeven dagen daarna
en liet de duif opnieuw uit de ark gaan.
11
De duif kwam bij hem in de avondtijd
en daar was een vers geplukt olijfblad in haar snavel.
Toen wist Noach
dat de wateren waren verminderd, weg van de aarde.
12
Hij wachtte nog zeven dagen daarna
en liet de duif gaan.
Zij keerde niet weer opnieuw naar hem terug.
 
13
Het gebeurde in het zeshonderd en eerste jaar
in de beginmaand, op de eerste van de maand
dat de wateren, weg van de aarde, grond overlieten.2
Noach verwijderde de overdekking van de ark
hij zag en zie, de akker toonde zich als grond.
14
In de tweede maand
op de zevenentwintigste dag van de maand
was de aarde droog.3
 
15
God sprak tot Noach:
16
Trek de ark uit jij en je vrouw
je zonen en de vrouwen van je zonen met je.
 

Noten

  1. vs. 7/8: De raaf hoort bij de aarde, de duif bij de akker [ontbreekt in de NBV], de landbouwgrond waar mensen wonen.↩︎

  2. vs. 13/14: In de ‘akker’ is Noach geïnteresseerd (vgl.: Noach begon als man van de akker … 9,20).↩︎

  3. De auteur spaart het woord ‘droog’ op tot de laatste zinsnede om de verrassing te laten uitkomen. Het is weer als in 1,9. ‘Laten de wateren onder de hemel zich verzamelen op één plaats, opdat het droge zich laat zien’ (in het licht van de eerste dag). Vgl. de connotatie van ‘bevrijding’ van het tamelijk zelden voorkomende woord yabasja, bijv. Ex. 14,16vv, Joz. 4, Jona 1,9.13; 2,11. Die correspondenties zoekt men in de NBV tevergeefs; het slot van vers 13 is onjuist vertaald en vormt nu een doublure van vers 14.↩︎

Scroll naar boven