1 Samuël 21,2-16

 


2
Toen ging David naar Nob, naar Achimelech, de priester,
en Achimelech beefde om David te ontmoeten.
Hij zei tot hem:
Waarom ben je alleen en is er niemand bij jou?
3
David zei tot Achimelech de priester:
De koning heeft mij een zaak opgedragen
en zei tot mij: ‘Niemand mag iets van de zaak weten,
waarmee ik je zend en die ik je opdraag’.
Met de jongens heb ik afgesproken op een of andere plaats.1
4
En nu, wat heb je achter de hand;
geef vijf broden in mijn hand, of wat te vinden is.
5
De priester antwoordde David en zei:
Ik heb geen profaan brood achter de hand,
wel is er heilig brood,
als de jongens zich maar onthouden hebben van vrouwen.2
6
David antwoordde de priester en zei:
Zeker is een vrouw ons verboden gisteren en eergisteren, toen ik op weg ging,
en de wapens van de jongens waren heilig.
Ook al was de weg profaan, toch is de dag geheiligd door de wapenen3 .
7
Toen gaf de priester hem heilig (brood)
— daar was geen (gewoon) brood, alleen gezichtsbrood
dat weggehaald wordt van het aangezicht van JHWH
om er vers brood te zetten op de dag dat het weggenomen wordt.–
8
En daar was op die dag een man uit de dienaren van Saul,
in bewaring gesteld4 voor JHWH;
zijn naam was Doëg, de Edomiet,
de aanvoerder over de herders die Saul bezat5 .
9
David zei:
Is er hier achter je hand geen speer of zwaard,
ik heb noch zwaarden noch (ander) wapentuig kunnen bemachtigen,
omdat de zaak van de koning dringend6 was.
10
De priester zei:
Het zwaard van Goliath, de Filistijn,
die jij geslagen hebt in het dal der terebinten,
zie, dat is hier, gewikkeld in een mantel achter de efod;
indien jij het nemen wilt, neem het, er is geen ander zoals dat hier.
David zei:
Zoals dat is er geen één; geef het mij!
11
David stond op en vluchtte op die dag weg van Saul
en kwam bij Achis de koning van Gath.
12
De dienaren van Achis de koning zeiden tot hem:
Is dit niet David de koning van het land?
Is het niet zo, dat zij voor deze in reidansen elkaar hebben toegezongen:
‘Verslagen heeft Saul zijn duizenden, maar David zijn tienduizenden!’
13
David bewaarde al deze woorden in zijn hart
en vreesde zeer voor Achis, de koning van Gath.
14
En hij stelde zich aan als een waanzinnige in hun ogen7
en gedroeg zich als een gek8 in hun handen,
hij kraste aan de deurvleugels, en liet zijn kwijl in zijn baard lopen.
15
Achis zei tegen zijn dienaren:
Jullie9 zien toch wel dat de man zich als een idioot gedraagt.10
16
Heb ik een tekort aan idioten
dat jullie deze brengen om zich bij mij als een gek te gedragen?
Moet zo iemand in mijn huis komen?
 

Noten

  1. De geheimzinnige houding van David wordt duidelijk, als beseft wordt dat David (met een groep mannen) op de vlucht is voor de koning die hem naar het leven staat. ↩︎

  2. letterlijk: de vrouw, hier te zien als collectief.↩︎

  3. Met wapenen wordt bedoeld de strijd, waar David – zonder veel los te laten, naar verwijst. Een strijd kan immers heilig zijn. ↩︎

  4. נֶעְצָר֙ Dictionary of Biblical Languages and Semitic Domains: in bewaring gesteld. ↩︎

  5. Deze Doëg verraadt in het volgende hoofdstuk aan Saul, hoe Achimelech David voorzien heeft van voedsel en een wapen, die dit met de dood moet bekopen. Vandaar deze terloopse vermelding van de man, uit Edom afkomstig, aanduidende de gespannen verhouding tussen Edom en Israël. ↩︎

  6. HALAT חֽוּנָץ dringend. ↩︎

  7. וַיְשַׁנֹּ֤ו אֶת־טַעְמֹו֙ בְּעֵ֣ינֵיהֶ֔ם Halat: pi’el שָׁנָה en hij stelde zich als een waanzinnige aan.↩︎

  8. וַיִּתְהֹלֵ֖ל hitpolel van הלל III, verward zijn met de betekenis van zich als een gek gedragen.↩︎

  9. הִנֵּ֤ה benadrukt vlg HALAT het volgende woord, ‘jullie zien’.↩︎

  10. מִשְׁתַּגֵּ֔עַ hitpa’el van שׁגע gek zijn (mesjogge).↩︎

Scroll naar boven