1 Samuël 17,31-58

 


Een ongelijke strijd

31
De1 woorden die David gesproken had werden gehoord,
men berichtte ze aan Saul
en hij liet hem halen.
32
David zei tot Saul:
‘Laat van geen mens de moed in de schoenen zakken2 om hem:
uw knecht wil gaan strijden met deze Filistijn.’
33
Saul zei tot David:
‘Jij kunt niet op deze Filistijn afgaan om met hem te strijden,
want je bent nog maar een jongen,
terwijl hij een krijgsman is van zijn jongenstijd af aan.’
34
David zei tot Saul:
‘Uw knecht was gewoon het kleinvee van zijn vader te hoeden,
en kwam er een leeuw of een beer en roofde een lam uit de kudde,
35
dan ging ik er achteraan
en (ver)sloeg ik hem
en redde [het] uit zijn muil;
en kwam hij [dan nog] tegen mij in actie,3
dan greep ik hem bij zijn vacht4
en sloeg hem dood.
36
Zowel leeuw als beer heeft uw knecht verslagen;
het zal die voorhuidige5 Filistijn vergaan als een van hen,
want hij heeft de slagorden van de levende God bespot.’
37
David zei [verder]:
‘JHWH, die mij gered heeft uit de macht van de leeuw en uit de macht van de beer
hij zal mij [ook] redden uit de macht6 van deze Filistijn.’
Saul zei tot David:
‘Ga,
en laat JHWH met je zijn!’
38
Toen kleedde Saul David in zijn eigen uitrusting
en zette een koperen helm op zijn hoofd
en kleedde hem in een harnas.
39
David omgordde zijn7 zwaard over zijn uitrusting
en probeerde te lopen
want hij was dat niet gewend.
David zei tot Saul:
‘Ik kan hierin niet lopen,
want ik ben dat niet gewend.’
Toen deed David het weer uit.
40
Hij nam zijn stok in zijn hand
koos zich vijf van de gladste stenen uit de beek
en deed die in de herdersuitrusting die hij [bij zich] had, in zijn tas,
en zijn slinger in zijn hand.
Zo naderde hij tot de Filistijn.
 
41
De Filistijn ging dichter en dichter naar David toe
de man die zijn schild droeg voor hem uit.
42
Toen de Filistijn opkeek en David zag
verachtte hij hem,
want hij was [nog maar]8 een jongen,
rossig, en daarbij knap om te zien.
43
De Filistijn zei tot David:
‘Ben ik soms een hond,
dat je op mij afkomt met stokken?!’9
en de Filistijn verwenste David bij zijn goden.
44
De Filistijn zei tot David:
‘Kom maar naar mij toe
ik zie ernaar uit10 je vlees te geven
aan het gevogelte van de hemel en aan het vee van het veld!’
45
David zei tot de Filistijn:
‘Jij komt tot mij met zwaard en speer en kromzwaard
maar ik kom tot jou met11 de naam van JHWH van de machten
de god12 van de slagorden van Israël,
die jij bespot hebt.
46
Op deze dag13 levert JHWH je over in mijn hand;
ik zal je treffen14
en je hoofd van je verwijderen,
en de lijken15 van het leger van de Filistijnen geef ik op deze dag
aan het gevogelte van de hemel en het wild gedierte van de aarde
zodat alle bewoners van de aarde zullen weten
dat er een god is voor Israël.
47
Dan zal heel deze gemeenschap16 weten
dat het niet door zwaard of speer is dat17 JHWH bevrijdt:
voorwaar, de strijd is van JHWH
en hij geeft jullie in onze hand!’
48
Toen gebeurde het
dat de Filistijn in actie kwam18
en David tegemoet ging;19
en David haastte zich
hij rende naar de slagorde, de Filistijn tegemoet.
49
David stak zijn hand in zijn herderstas20
en nam daaruit een steen
slingerde [die]
en trof21 de Filistijn aan zijn voorhoofd;
de steen drong in zijn voorhoofd
en hij viel met zijn aangezicht ter aarde.
50
David overwon de Filistijn met slinger en steen
en trof de Filistijn
en doodde hem.
Een zwaard was er niet in de hand van David.
51
David rende
en stelde zich op bij de Filistijn,
nam diens zwaard
en maakte hem af;22
hij hakte zijn hoofd ermee af.
Toen de Filistijnen zagen dat hun held gedood was
vluchtten zij;
52
de mannen van Israël en van Juda23 daarentegen kwamen in actie,
ze hieven een strijdkreet aan
en achtervolgden de Filistijnen
tot waar je in Gat komt en tot aan de poorten van Ekron.
De getroffenen24 van de Filistijnen vielen op de weg naar Saäraïm
tot aan Gat en tot aan Ekron.
53
De Israëlieten keerden terug van het vurig25 najagen van de Filistijnen
en zij plunderden hun legerkamp.
54
David nam het hoofd van de Filistijn
en bracht het naar Jeruzalem,26
diens uitrusting legde hij in zijn tent.
 
55
Toen Saul toekeek hoe David uittrok, de Filistijn tegemoet
had hij tot Abner, de legeraanvoerder, gezegd:
‘Wiens zoon is deze jongen, Abner?’
Abner zei:
‘Bij het leven van27 de koning, als ik het wist…’
56
De koning zei:
‘Vraag jij na, wiens zoon deze knaap is.’
57
Toen David terugkeerde van het treffen van de Filistijn
nam Abner hem
en bracht hem voor Saul
– het hoofd van de Filistijn [had hij nog] in zijn hand.
58
Saul zei tot hem:
‘Wiens zoon ben jij, jongen?’
en David zei:
‘De zoon van uw knecht Isaï, de Betlehemiet.’
 

Noten

  1. Deze vertaling is in gedeelten aan de orde geweest in het college Exegese OT van de joint bachelor PThU/VU, april/mei 2019, vandaar iets uitvoeriger noten. Met dank aan de studenten.↩︎

  2. Lett. ‘laat het hart van een mens niet vallen’.↩︎

  3. Lett. opstaan, gezien het vervolg zo vertaald.↩︎

  4. Lett. ‘baard’; voor de leeuw zou ‘manen’ de goede vertaling zijn, maar voor de beer?↩︎

  5. ‘Onbesneden’ bevat een ontkenning, het woord zegt juist: ‘met voorhuid’; vgl. Buber.↩︎

  6. Lett. ‘hand’, evenals bij leeuw en beer; ‘hand’ niet mogelijk bij een dier.↩︎

  7. Wiens zwaard? Van David, maar het zou ook dat van Saul kunnen zijn.↩︎

  8. ‘Nog maar’ zit in het gebruikt woord נער verborgen; dank aan Sam.↩︎

  9. Het meervoud geeft aanleiding tot literaire, en zelfs medische bespiegelingen. Hier zou een andere stem hoorbaar zijn dan bij de ‘stok’ (enkelv.) in vs. 40. Medisch: Goliat zou lijden aan een syndroom dat leidt tot reuzengroei, met als belangrijk gevolg ook slecht zien, de ‘stokken’ zouden aantonen dat hij dubbelzag en dus voor David geen partij was. Malcolm Gladwell, David and Goliath: Underdogs, Misfits, and the Art of Battling Giants. London : Penguin Books 2014. Weerlegging is triviaal.↩︎

  10. Dit als weergave van de cohortativus אתנה, dank aan Boaz O.↩︎

  11. Veel vertalingen hebben ‘in’, maar het gelijke voorzetsel suggereert dat de Naam regelrecht tegenover de wapens van de Filistijn wordt gesteld.↩︎

  12. Geen hoofdletter indien ‘soortnaam’, wel hoofdletter indien = JHWH / God van Israël.↩︎

  13. Of ‘vandaag’, maar zo meer nadruk.↩︎

  14. Dit i.v.m. lokale idiolectie (vs. 49, daar is ‘slaan’ niet mogelijk); nadeel is dat de idiolectie van נכה slaan / verslaan door het hele hs. heen moet worden opgegeven.↩︎

  15. Sing.: collectief opgevat.↩︎

  16. Hier is op de eigen gemeenschap geduid.↩︎

  17. Deze constructie om de volgorde te handhaven, wapens voorop, daar ligt het accent.↩︎

  18. ‘opstond’ is hier onlogisch, alsof hij erbij was gaan zitten, daarom ook al in vs. 35, idem in vs. 52.↩︎

  19. ‘ging en naderde’: hendiadys.↩︎

  20. lett. ‘spullen, gerei’ maar dat klinkt raar en leidt af.↩︎

  21. lett. ‘sloeg’, zie bij vs. 46.↩︎

  22. pol. van מות specifiek ‘afmaken’, zo 1 Sam 14:13, 2 Sam 1:9v.16.↩︎

  23. Sterk anachronistisch, vóór de splitsing van het koninkrijk.↩︎

  24. lett. ‘doorboorden’↩︎

  25. Grondbet. דלק ‘in brand steken’, vandaar ‘vurig’, vgl. SV ‘hittig najagen’.↩︎

  26. Eveneens sterk anachronistisch, daar Jeruzalem nog in handen van de Jebusieten is tot 2 Sam. 5:6-9 // 1 Kron. 11:4-7.↩︎

  27. lett, ‘Bij het leven van de ziel / het leven van’ – hendiadys.↩︎

Scroll naar boven