Handelingen 1,1-11

 


Jezus’ tenhemelopneming bij Lucas in tweevoud

Hemelvaartsdag

Prof. Henk Jan de Jonge heeft in een artikel voor het NBG-blad ‘Met andere woorden’ van sept. 2006 [https://www.bijbelgenootschap.nl/misc/maw/MAW_2006-3.pdf](https://www.bijbelgenootschap.nl/misc/maw/MAW_2006-3.pdf) betoogd, dat Lucas ons in het laatste hoofdstuk24 van zijn evangelie en in het eerste hoofdstuk van de Handelingen der apostelen tweemaal hetzelfde relaas vertelt, over de verschijning van Jezus aan zijn leerlingen en zijn opneming ten hemel, alles handelend op de dag van de opstanding. Pasen en Hemelvaart vallen dus volgens Lucas samen, zoals ook al geïmpliceerd lijkt te worden door Marcus en Paulus.

De tekst die spreekt over een periode van veertig dagen in Hand. 1:3 beschouwt De Jonge als een ‘flash forward’, die het verhaal van de opstanding naar tenhemelopneming onderbreekt, en bovenal als een verzekering aan de lezer dat Jezus reëel als de levende in de hemel opgenomen is. Want van daaruit moeten we z.i. ‘de verschijningen gedurende veertig dagen’ plaatsen. Hemelvaart werd immers onder ontwikkelde mensen ook in die tijd al in twijfel getrokken, zoals bij klassieke schrijvers blijkt.

Ik vermoed echter dat De Jonge zich hier schuldig heeft gemaakt aan de aloude verleiding tot harmonisering van evangelie-verhalen. Hij betrekt Lucas 24 en Hand. 1 naadloos op elkaar en lijkt daardoor geen oog meer te hebben voor de verschillen die er ook zijn en daardoor blijft zijn verklaring erg aan de oppervlakte, reikt eigenlijk niet veel verder dan dat alles zich op de dag van de opstanding heeft voltrokken.

Waarom Lucas dan toch nog een fase van veertig dagen met verschijningen noemt, blijft onhelder.

Met name deze tijdsaanduiding blijft volledig in de lucht hangen. Evenals het tekstmoment: waarom

deze feiten hier al gemeld, in plaats van na vers 11, als het bericht van Jezus’ hemelvaart volledig is ?

Mijn hypothese is een andere: Hoewel Lucas 24 en Hand. 1 op hetzelfde na-paschale gebeuren betrekking hebben, is het niet verstandig beide narratieven samen te laten vallen en elkaar te laten interpreteren. Dit werkt nivellerend.

Het is juist boeiend om de verschillen te analyseren en ons af te vragen, waarom Lucas de afsluiting van Jezus’ evangelie toch anders vertelt dan de opening van de Acta der apostelen.

Allereerst nog even het slot van Lucas. Na de inzet van Luc. 24:1 ‘….maar op de eerste dag der week’ volgen er in dit hoofdstuk geen opvolgende dagen. Alleen wordt in 24: 29 gemeld, dat het tegen de avond is en de dag ten einde neigt. De leerlingen die op weg waren naar Emmaus keren terug naar Jeruzalem, opnieuw een tocht van 60 stadiën (is ongeveer 11 km). Het zal dus inmiddels donker zijn geworden. Diezelfde avond verschijnt Jezus bij zijn leerlingen ‘ die het van blijdschap niet kunnen geloven’, hij leidt hen uit naar Bethanië (ook nog 3 km ten oosten van Jeruzalem) en neemt zegenend afscheid van zijn leerlingen…..die vervolgens ‘in grote blijdschap’ God lovend (zegenend) terugkeren naar de tempel van Jeruzalem.

Als we de chronologie van Lucas zo letterlijk nemen als De Jonge doet, moet het slot van Lucas 24 wel plaats vinden in het holst van de nacht of bij het krieken van de (maandagse) morgen.

De indruk wordt echter zeker niet gewekt dat het een afscheid in het donker is…evenmin dat er een nieuwe dag aangebroken is. Het slot van Lucas 24 is eerder op een bepaalde manier tijdloos.

De opgestane Heer verschijnt …en neemt ook zegenend afscheid…zonder tijdslimiet. Telkens weer opnieuw …zo zou ik Lucas hier willen verstaan.

Belangrijk voor Lucas 24 is dat het een inclusie is met Lucas 1 : het evangelie begint en eindigt in de tempel. De zegen die Zacharias niet uit kon spreken, geeft Jezus als hemelse hogepriester aan zijn leerlingen mee en zij nemen die lofprijzend in de tempel over: De liturgie van hemel en aarde vallen samen.

Handelingen 1 is echter niet tijdloos. Lucas brengt nu een ordenend verschil aan tussen de tijd van de verschijningen, gedurende veertig dagen…en de tijd dat de Geest alles vervullend (de vijftigste dag van Pinksteren) zich gaat manifesteren. De tijd wordt opgerekt en ook afgebakend.

Veertig dagen wil in het bijbels taaleigen betekenen: een overgangstijd, waarin de voorbereiding plaats vindt naar een nieuwe openbarend gebeuren: (Mozes veertig dagen en nachten op de berg Exo. 24:18; het volk veertig jaren in de woestijn, evenals Jezus’ veertig dagen van beproeving)

Het getal veertig geeft dus aan dat er een nieuw gebeuren aanstaande is.

Waar Luc 24 de indruk wekt dat met de zegen van de Levende en de lofzang in de tempel alles tot voltooiing is gekomen, krijgen we direct aan het begin van Hand. 1 het signaal dat we ons op een andere tijd moeten voorbereiden. Opstanding en hemelvaart zijn geen afsluiting, maar de ontsluiting naar een nieuw begin, met een eigen dynamiek.

Handelingen 1 dient ter voorbereiding voor de leerlingen op de dag van Pinksteren, zoals Lucas 1 ook de aanloop is naar Lucas 2. De uitbundige elementen van ‘grote blijdschap’ ‘zegening’ en ‘lofprijzing in de tempel’, laat Lucas nu achterwege. In plaats daarvan zijn er nu vragen naar het herstel van het koninkrijk voor Israel ‘in deze tijd’, de wolk die Jezus aan de ogen van de leerlingen onttrekt, het staren naar de hemel en de bemoediging door twee mannen in witte gewaden. Na een sabbatsreis keren ze van de Olijfberg terug naar Jeruzalem, maar niet naar de tempel, maar naar de opperzaal om daar met elkaar volhardend en eensgezind in gebed te zijn.

In Hand. 1 lijkt het afscheid van Jezus dus veel meer weerstand en onzekerheid op te roepen dan in Luc 24. Er moet iets afgesloten worden, voordat er iets nieuws begonnen kan worden.

Weerstanden kosten tijd om te overwinnen. En daartoe is deze veertigdagentijd na Pasen een zinvol signaal. Er blijft zelfs nog een lege wachttijd van 10 dagen als tussenruimte. In deze tussentijd wordt de lege plaats van Judas opgevuld, door een nieuwe ooggetuige aan te wijzen. Het lijkt er op alsof de leerlingen zelf het herstel van het oude Israel nu ter hand nemen. Des te verrassender als op de vijftigste dag de Geest naar alle volkeren en talen doorbreekt.

De conclusie van H.J. de Jonge dat alles zich volgens Lucas concentreert op de opstandingsdag zou voor Lucas 24 met enige moeite nog mogelijk zijn, voor Hand. 1 echter zeker niet. Hand. 1:3 is dan ook niet op te vatten als ‘slechts een terloopse verheldering’ (blz. 6) of een onhandige tussenzin.

Integendeel het is zeer centraal de samenvattende openingszin van de proloog (vergelijkbaar aan de samenvatting die De Jonge aan zijn eigen artikel vooraf laat gaan). Hand. 1:3 heeft inderdaad het karakter van een flash forward, zoals Hand. 1:1-2 een flash backward zijn, als samenvatting van Lucas eerste boek. Vanaf Hand. 1:3 komt het eigen thema van de Acta naar voren… Niet als een melding van verschijningen uit de hemel, maar als de aankondiging van de limiet van veertig voorbijgaande aardse dagen. Deze veertigdagen lopen onafwendbaar uit op het afscheid van Jezus, die gezien wordt (gekend wordt naar het vlees, zoals Paulus het uitdrukt). Om plaats te maken voor Christus presentie in de Geest. De tenhemelopneming is de logische (symbolische) vertelling van het einde van deze overgangstijd. Als De Jonge de veertigdagen van verschijningen en de tenhemelopneming van elkaar los wil koppelen, verliezen ze beide veel aan betekenis.

Dat is de harmonisatie met Lucas 24 m.i. niet waard.

Hand. 1:3 is dus geen geïsoleerde los zwevende tekst, maar de kernachtige samenvatting van wat er in 4-11 direct op volgt. Deze vertelconstructie gebruikt Lucas o.a. ook in Luc. 4:1-2, toevallig of niet ook daar met de vermelding van veertig dagen van overgang.

Er zou nog meer over te zeggen zijn…(de vergelijkingen met 2Makkabeeën kloppen m.i. niet) maar hier laat ik het nu toch bij… Vriendelijke groet,

Leen de Ronde

Scroll naar boven