Marcus 14,12-31

 


12
En op de eerste dag van het ongedesemde brood,
wanneer ze het paaslam slachten,
zeggen zijn leerlingen tegen hem:
Waar wilt u dat wij heengaan
om alles gereed te maken,
dat u het paaslam kunt eten?
13
Daarop stuurt hij twee van zijn leerlingen uit
en zegt tegen hen:
Jullie gaan naar de stad;
dan zal je een mens tegenkomen,
die een kruik water draagt.
Volg die
14
en waar hij naar binnen gaat
zeg je tegen de heer des huizes:
De rabbi zegt:
Wáár is het dat ik terecht kan
om met mijn leerlingen het paaslam te eten?
15
Dan zal hij je een bovenvertrek wijzen,
ruim, ingericht en gereed.
Maak het dáár voor ons in gereedheid.
16
En de leerlingen gingen heen,
zij kwamen de stad binnen,
en vonden het1
zoals hij hen gezegd had,
en zij maakten het paaslam gereed.
 
17
En als het avond geworden is,
komt hij met de twaalf.
18
En toen zij aanlagen en aten,
zei Jezus:
Waarachtig, dit zeg ik jullie:
één van jullie hier zal mij overgeven,
één met wie ik samen eet.
19
Zij begonnen, verdrietig, stuk voor stuk te zeggen:
Ik toch niet?2
20
Maar hij zei tot hen:
Eén van de twaalf,
die met mij indoopt3 in de schotel.
21
Want: de mensenzoon gaat van hier
zoals over hem staat geschreven —
maar o4 die mens
door wiens toedoen de mensenzoon wordt overgegeven.
Het was beter voor hem geweest
als hij nooit was geboren, die mens…5
 
22
En terwijl zij aten
nam hij een brood,
sprak de zegen en brak het
en gaf het hun6 en zei:
Neem, dit is mijn lichaam.
23
En hij nam ook een beker,
sprak het dankgebed uit
en gaf hem aan hen.
En zij dronken daaruit, zij allen.
24
Daarop zei hij tot hen:
Dit is mijn bloed, van het verbond,
dat wordt uitgegoten voor velen.
25
Waarachtig, dit zeg ik jullie:
nimmermeer zal ik drinken
van de vrucht van de wijnstok,
tot die dag komt wanneer ik hem drinken zal,
nieuw, in het koninkrijk van God.
 
26
En zij zongen de lofpsalmen en gingen weg,
naar de Olijfberg.
27
Dan zegt Jezus hun:
Jullie zullen, allemaal, ten val gebracht worden,
Want er staat geschreven:
Ik zal de herder treffen7
en de schapen zullen uiteengejaagd worden.
28
Maar dáárna — als ik ben opgewekt8
zal ik vóór jullie uitgaan, naar Galilea.
29
Petrus echter betuigde hierop:
Al zouden zij ook allemaal ten val gebracht worden,
ik in elk geval niet.
30
Dan zegt Jezus tot hem:
Waarachtig, dit zeg ik je:
jij9 zult vandaag10 nog, in déze nacht,
eer de haan voor de tweede maal kraait,
mij drie maal verloochenen.
31
Maar hij sprak met des te meer nadruk:
Al zou ik samen met u moeten sterven,
dát nooit, dat ik u zou verloochenen.
En zó spraken zij ook allemaal.
 

Noten

  1. NBV onnodig vlak `en alles gebeurde´↩︎

  2. NBV onnodig uitvoerig↩︎

  3. verdwenen in de NBV↩︎

  4. `ouai´ meer klacht dan aanklacht, dus beter niet vertalen met `wee´ (NB, NBV↩︎

  5. die laatste, extra beklemmende woorden verdwenen in de NBV↩︎

  6. waarom heeft de NBV `deelde het uit´?↩︎

  7. hoe komt de NBV bij `doden´? Is daar in Zach. 13:7 net zo verkeerd vertaald↩︎

  8. de NBV bedenkt erbij: `uit de dood´↩︎

  9. NBV mooi: `juist jij´↩︎

  10. verdwenen in de NBV↩︎

Scroll naar boven