Genesis 12,9-20

 


9
Abram brak op
en hij ging voort, telkens opbrekend, naar het zuiden.
 
10
Er kwam honger in het land.
Abram daalde af naar Egypte
om daar als vreemdeling te verblijven
want de honger in het land was zwaar.
11
Toen hij bijna in Egypte was aangekomen
zei hij tegen Sarai zijn vrouw:
Jawel, ik weet het:
Je bent een vrouw mooi om te zien.
12
Als dan de Egyptenaren je zien, zullen ze zeggen: ´Dat is zijn vrouw!´
Dan zullen ze mij ombrengen en jou in leven laten.
13
Zeg toch dat je mijn zuster bent, zodat het mij goed gaat vanwege jou.
Dan blijf ik in leven dankzij jou.
14
Zodra Abram in Egypte aankwam
zagen de Egyptenaren dat die vrouw bijzonder mooi was.
15
Nadat de hofbeambten haar hadden gezien
prezen ze haar aan bij Farao
en de vrouw werd opgenomen in het huis van Farao.
16
Aan Abram deed hij goed om harentwil.
Hij kreeg kleinvee, runderen en ezels
knechten en dienstmaagden
ezelinnen en kamelen.
17
Maar JHWH trof Farao met grote plagen1 en ook zijn huis
vanwege Sarai, de vrouw van Abram.
18
Farao riep Abram bij zich en zei:
Wat heb je me daar gedaan!
Waarom heb je me niet duidelijk gemaakt dat ze je vrouw is!
19
Waarom heb je gezegd: `Ze is mijn zuster´, zodat ik haar tot vrouw nam!
Welnu. Hier is je vrouw. Neem haar en ga!
20
Farao gaf bevel aan mannen betreffende hem
en die lieten hem en zijn vrouw en al wat hem toebehoorde weggaan.
 

Noten

  1. De terminologie wijst op Abrams exodus.↩︎

Scroll naar boven