Jeremia 14,19-22

 


In de volgende verzen krijgt de profeet opdracht niet voor zijn volk te bidden. Bidden, vasten en offers kunnen Jeruzalem niet meer redden. Vanaf vers 19 is het volk weer aan het woord.

19
‘Hebt U Juda dan definitief verworpen
of hebt U aan Sion een hekel gekregen?
Waarom hebt U ons zo geslagen
dat er voor ons geen genezing meer is?
Je hoopt1 op vrede — maar er is niets goeds
en op een tijd van genezing — maar kijk, verschrikking.
 
20
Wij erkennen, JHWH, onze slechtheid
de overtreding van onze voorouders,
dat wij gezondigd hebben tegen U.
 
21
Wijs ons niet af, omwille van uw naam
laat niet vervallen de zetel van uw heerlijkheid!
Dénk aan uw verbond met ons, verbreek het niet!
 
22
Zijn er onder de lege godheden der volkeren [soms] regenmakers
of kan de hemel [zelf] regenstromen geven?
Bent U dat niet, JHWH onze God?
Wij hopen op U
want U doet dit alles.’
 

Noten

  1. Lett. (inf. abs.): ‘hopen op vrede –‘↩︎

Scroll naar boven