Genesis 12,1-8
Met dank aan de SHA-vertaling en die van Van Heusden/Oosterhuis.
1
JHWH zei tegen Abram:
Ga jij
uit je land, uit waar je verwekt bent, uit je vaderhuis
naar het land dat ik je zal laten zien.
2
Ik zal je tot een grote natie maken
ik zal je zegenen
ik zal je naam groot maken.
Wees dan een zegen.
3
Ik zal zegenen wie jou zegenen
wie jou verwenst zal ik vervloeken.
Met jou zullen gezegend worden
alle [volks]families van de aardbodem.
4
Abram ging, zoals JHWH tot hem had gesproken
en Lot ging met hem mee .
Abram was vijf jaren en zeventig jaar toen hij uitrok uit Haran.
5
Abram nam Sarai zijn vrouw mee en Lot de zoon van zijn broeder
en het bezit dat ze verworven hadden
en de lieden die ze in Haran verkregen hadden.
Zij trokken uit, om te gaan naar het land Kanaän
en zij kwamen in het land Kanaän.
6
Abram trok het land door tot de plaats Sichem tot de eik Moré.
— De Kanaänieten waren toen in het land! —
7
JHWH liet zich zien aan Abram en zei:
Aan jouw nageslacht geef ik dit land.
Hij bouwde daar een altaar voor JHWH
die zich aan hem had laten zien.
8
Hij rukte vandaar verder op naar het gebergte ten oosten van Betel
en zette zijn tent neer met Betel in het westen en Ai in het oosten.
Hij bouwde daar een altaar voor JHWH
en hij riep de naam JHWH uit.
Noten
-
Nota bene de motiefwoorden: Abram gaat om te zien. Vgl. 13,14 vv.
-
Zegengroet met het noemen van de naam Abram, vgl. 22,18; Psalm 72,17.
-
Deze (thematisch belangrijke) zin laat de NBV weg.
-
In Genesis worden de getallen van de leeftijden op bijzondere wijze weergegeven.
-
In contrast met 11,31.
-
Plaats: Sichem is een cultusplaats.
-
Het land dat JHWH zal laten zien is het land van de theofanie waar hij zichzelf laat zien.
-
Altaar/slachtplaats: er wordt geen offer gebracht, zoals in hoofdstuk 22. Deze altaren dienen als markering van het land.
-
Oprukken: ook in het Hebr. staat er een zeldzaam woord.
-
Q-r-‘ be: praktisch altijd uitroepen in de zin van proclameren en dus niet aanroepen / aanbidden.