2 Koningen 17,29-34

 


29
Elke natie, stuk voor stuk, bleef haar [eigen] goden vervaardigen
en ze plaatsten die in de behuizingen1 op de hoogten
die de Samariërs,2 natie voor natie, in hun steden vervaardigd hadden
waarin ze woonden.
30
De mensen uit Babel vervaardigden [een beeld van] Sukkot-Benot
de mensen uit Kuta [van] Nergal
de mensen uit Hamat [van] Asima
31
en de Awwieten [van] Nibchaz en Tartak.
De Sefarwieten verbrandden hun kinderen in het vuur
voor Adrammelek en Anamelek
de goden van Sefarwaïm.
32
Ze vereerden JHWH
en stelden zich priesters uit alle milieus aan
die in de behuizingen op de hoogten hun werk deden.
33
JHWH vereerden ze
maar ze dienden [ook] hun eigen goden
volgens het gewoonterecht3 van de naties
waaruit men ze in ballingschap had gevoerd.
34
Tot op deze dag handelen ze naar hun eerdere gewoonten
Zij hebben geen eerbied voor JHWH
en handelen niet naar de [hun gegeven] voorschriften en richtlijnen
naar het onderricht en de geboden
 

Noten

  1. Letterlijk huizen. Ik emendeer hier naar LXXL; MT heeft enkelvoud.↩︎

  2. Hier worden uiteraard niet de (latere) Samaritanen bedoeld, al zullen latere lezers dat er wel in gehoord hebben. Vandaar mijn ‘Samariërs’.↩︎

  3. Op deze manier probeer ik de grondbetekenis van sjafat recht te doen; in het volgende vers stap ik op het ernaast liggende ‘gewoonte’ over, omdat daar meervoud staat en gewoonterechten daar misplaatst zou zijn. In vs. 34 doe ik als in Jozua: richtlijnen.↩︎

Scroll naar boven