Jeremia 31,31-34

 


31
Kijk, de dagen komen
— spreuk van JHWH —
dat ik met het huis Juda en het huis Israël
een nieuw verbond zal sluiten;
32
niet zoals het verbond dat ik met hun voorouders sloot
ten tijde dat ik hen bij de hand nam
om hen te laten uittrekken uit het land Egypte —
dat verbond met mij dat zij verbroken hebben
terwijl ik [toch] heer over hen ben1 — spreuk van JHWH;
33
nee, dit is het verbond
dat ik met het huis Israël na die dagen zal sluiten — spreuk van JHWH:
ik zal mijn onderricht2 in hun binnenste leggen
en op hun hart zal ik die schrijven;3
ik zal hun tot een god zijn
en zij zullen mij tot een volk zijn.
34
Dan zullen zij elkaar niet meer leren zeggen
de een de ander, een mens zijn broeder:
‘Je moet JHWH kennen!’
want allemaal zullen ze mij kennen, van klein tot groot — spreuk van JHWH —
want ik zal hun schuld vergeven
en aan hun zonde niet meer denken!
 

Noten

  1. JHWH benadrukt hier, dat hij de ‘senior partner’ is (zie Holladay, Jeremiah II, p. 198) en dat het verbond daarom van hem afhangt; des te absurder dat het volk het verbreekt.↩︎

  2. Of: tora. Laten staan van Hebreeuwse woorden verdient i.h.a. geen aanbeveling omdat het niet-ingewijden uitsluit; tegelijk is de verwijzing naar niet zomaar een stukje onderwijs maar déze ’thora’ wel erg belangrijk; laat het afhangen van de hoorders, lees eventueel ’thora’ en voeg toe ‘het onderricht van Mozes.’↩︎

  3. Vgl. hiertoe 17:1, waar Juda’s zonde op de tafel van hun hart wordt gegrift; tegelijk is er natuurlijk associatie met Deut. 5:22, de stenen tafelen.↩︎

Scroll naar boven