2 Koningen 4,8-37

 


8
Het gebeurde op een dag
dat Elisa langs Sunem kwam.
daar woonde een voorname vrouw
die er bij hem op had aangedrongen1
dat hij daar zou eten.2
Zo gebeurde het, dat zo vaak als hij daar langs kwam
hij daarheen afsloeg om er te eten.
9
Zij zei tegen haar man:
Kijk, ik wéét
dat het een heilige godsman3 is die steeds bij ons langs komt.
10
Laten we toch een gemetselde dakkamer maken
en daar voor hem een bed, een tafel, een stoel en een kandelaar4 neerzetten;
dan kan hij, wanneer hij naar ons toe komt, zich daar terugtrekken5 .
11
gebeurde op een dag, dat hij daar kwam.
hij trok zich terug in de dakkamer
en legde zich daar neer.
12
Hij zei tot Gechazi, zijn hulpje6 :
Roep deze Sunamitische.
Hij riep haar, en zij kwam voor hem staan.
13
Hij zei tot hem:
Zeg toch tot haar:
Kijk, u hebt al deze moeite voor ons gedaan
wat valt er te doen voor u?
Is er iets dat ik kan spreken ten gunste van u
tot de koning of tot de legeroverste?
Maar zij zei:
Temidden van mijn volk is ’t, dat ik woon!7
14
Hij zei:
Wat valt er dan te doen voor haar?
Gechazi zei:
Alleen8 — zij heeft geen zoon
en haar man is oud.
15
Hij zei:
Roep haar.
Hij riep haar
en zij kwam in de deuropening staan.
16
Hij zei:
Om deze tijd over een jaar9 zult u een zoon omhelzen.
Zij zei:
Nee, mijn heer de godsman!
Lieg niet tegen uw dienares!10
17
De vrouw werd zwanger
en baarde een zoon
om diezelfde tijd na een jaar
waarvan Elisa tot haar gesproken had.
 
18
Het kind groeide op
en het geschiedde op een dag
dat hij erop uitging naar zijn vader, naar de maaiers.
19
Hij zei tot zijn vader:
Mijn hoofd, mijn hoofd!
Die zei tot een hulpje:
Draag hem naar zijn moeder.
20
Hij droeg hem en bracht hem naar zijn moeder.
Hij zat op haar knieën tot de middag
toen stierf hij.
21
Zij ging naar boven
en legde hem op het bed van de man Gods
sloot af achter hem, en ging naar buiten.
22
Ze riep haar man en zei:
Stuur mij toch één van de hulpjes en één van de ezelinnen
dan ga ik snel naar de man Gods
maar ik kom terug.
23
Hij zei:
Waarom ga je vandaag naar hem toe?
Het is geen nieuwe maan en geen sabbat.
Zij zei:
Het is in orde11 .
24
Ze zadelde de ezel en zei tot haar hulpje:
Aandrijven! Vooruit!
Houd niet in bij het rijden, tenzij ik het je zeg.
25
Zo ging ze, en kwam bij de man Gods, bij de berg Karmel
en het geschiedde, zodra de man Gods haar van verre zag
dat hij tot zijn hulpje Gechazi zei:
Kijk, daar is die Sunamitische!
26
Kom, ga haar eens snel tegemoet
en zeg tot haar:
‘Is het in orde met u,
is het in orde met uw man,
is het in orde met het kind?’
Zij zei:
Het is in orde.
27
Toen ze bij de man Gods kwam, bij de berg,
greep ze zijn voeten vast.
Gechazi liep erop af om haar weg te duwen,
maar de man Gods zei:
Laat haar, want haar ziel is vol bitterheid
maar JHWH heeft het voor mij verborgen
en het mij niet meegedeeld.
28
Zij zei:
Heb ik soms een zoon van mijn heer gevraagd?!
Heb ik niet gezegd: Geef mij geen valse hoop?!
29
Hij zei tot Gechazi:
Omgord je lendenen,
neem mijn staf in je hand en ga.
Tref je iemand, groet hem niet,
en groet iemand jou, antwoord hem niet,
maar leg mijn staf op het aangezicht van de jongen.
30
Toen zei de moeder van de jongen:
Zowaar JHWH leeft en zowaar u leeft,
ik laat u niet hier achter!
Toen stond hij op en ging haar achterna.
31
Gechazi was voor hen uit gegaan.
Hij legde de staf op het gezicht van de jongen,
maar geen geluid en geen beweging.
Hij keerde terug, hem tegemoet,
en meldde hem:
De jongen is niet wakker geworden.
32
Elisa kwam bij het huis
en zie, de jongen lag dood op zijn bed.
33
Hij kwam binnen, sloot de deur achter hen beiden
en bad tot JHWH.
34
Hij ging naar boven, ging liggen op het kind,
drukte zijn mond op diens mond,
zijn ogen op diens ogen,
zijn handpalmen op diens handpalmen,
zo strekte hij zich over hem heen,
en het lichaam van het kind werd warm.
35
Hij kwam terug, ging door het huis, heen en weer,
en ging (weer) naar boven en strekte zich over hem heen.
De jongen niesde tot zeven maal toe,
toen opende de jongen zijn ogen.
36
Hij riep Gechazi en zei:
Roep deze Sunamitische.
Hij riep haar en ze kwam bij hem.
Hij zei:
Draag uw zoon mee.
37
Zij kwam en viel aan zijn voeten
en boog zich neer ter aarde,
en ze droeg haar zoon mee naar buiten.
 

Noten

  1. Lett. ‘hem vastpakte’ (zo Smelik, Belichting van het bijbelboek 2 Koningen, KBS, 1999), maar dat kan echt alleen in een werkvertaling.↩︎

  2. Lett. ‘brood eten’ maar dat is in het Nederlands altijd ‘een andere maaltijd dan het diner’ terwijl het hier juist om de hoofdmaaltijd zal gaan. לחם is hier motiefwoord, dat idiolect vertaald moet worden.↩︎

  3. Man Gods is wel archaïsch, godsman eigenlijk ook, profeet kan uiteraard niet. Is er iets beters?↩︎

  4. NBV ‘lamp’, wat onnodig verlies van couleur locale betekent.↩︎

  5. Lett. ‘afwijken/afbuigen’, vgl. vs. 8; alleen Buber en Smelik vertalen idiolect, maar ‘rusten’ (Buber) is nogal ver weg van de grondbetekenis van סור, en ‘afwijken’ voor ‘zich terugtrekken’ is geen acceptabel Nederlands.↩︎

  6. נער niet concordant vertaald: wordt af en toe voor de jongen, maar ook voor de knechten gebruikt, verwarring dreigt.↩︎

  7. De volgorde kies ik in het Nederlands wat bijzonder, omdat die in het Hebr. ook bijzonder is, en erg nadrukkelijk, met אנכי voluit en het participium — duratief. Interessante interpretatievraag: is de toon van haar reactie bescheiden (‘geen dank!’), of eerder verontwaardigd (‘wie denkt die godsman wel dat hij is, mijn sociale netwerk is prima in orde, ik kan wel voor mezelf zorgen!’)↩︎

  8. ‘Maar’ is wat zwak, zie HAL, ‘Echter, maar, helaas.’ Vgl. ook Buber: ‘Dennoch etwas’.↩︎

  9. De uitdrukking is niet heel doorzichtig: SV ‘Op dezen gezetten tijd, omtrent dezen tijd des levens;’ lett. in het seizoen van deze tijd, dus ‘als dit seizoen terugkeert.’ Vgl. vooral de vrijwel gelijke bewoordingen in Gen. 18:14, de goddelijke bode tegenover Abraham.↩︎

  10. NBV vertaalt ‘dienares/dienstmaagd’ ten onrechte weg, vermoedelijk omdat ze wat omhoog zitten met de onderdanige aanspreekvorm. Dat is alleen een probleem als je biblicistisch leest: dat de sociale omgangsvormen m/v in oudtestamentische tijden anders waren dan de onze is duidelijk, maar luister naar wat de vrouw zegt: daar zit niks onderdanigs in!↩︎

  11. טלום is motiefwoord in vs. 23 en 26, m.i. niet met ‘vrede’ te vertalen.↩︎

Scroll naar boven