Genesis 8,6-22

 


6
1 En het gebeurde aan het eind van veertig dagen:
Noach opende het venster van de ark dat hij had gemaakt.
7
Hij liet de raaf gaan.
Die ging naar buiten
en bleef heen en weer gaan
tot de wateren waren gedroogd, weg van de aarde.
8
Hij liet de duif gaan, bij hem vandaan
om te zien of de wateren over de akker waren verminderd.
9
Maar de duif vond geen rustplaats voor de greep van haar poot
en zij keerde naar hem terug in de ark
want er was water over heel de aarde.
Hij stak zijn hand uit, nam haar op
en liet haar bij zich komen in de ark.
10
Hij wachtte nog zeven dagen daarna
en liet de duif opnieuw uit de ark gaan.
11
De duif kwam bij hem in de avondtijd
en daar was een pril olijfblad in haar snavel.
Toen wist Noach
dat de wateren waren verminderd, weg van de aarde.
12
Hij wachtte nog zeven dagen daarna
en liet de duif gaan.
Zij keerde niet weer opnieuw naar hem terug.
 
13
Het gebeurde in het zeshonderd en eerste jaar
in de beginmaand, op de eerste van de maand
dat de wateren, weg van de aarde, grond overlieten.
Noach verwijderde de overdekking van de ark
hij zag en zie, de akker toonde zich als grond.
14
In de tweede maand
op de zevenentwintigste dag van de maand
was de aarde droog.
 
15
God sprak tot Noach:
16
Trek de ark uit
jij en je vrouw
je zonen en de vrouwen van je zonen met je.
17
Al het levende dat bij je is
van alle vlees:
het gevogelte, het vee
en al het krioelend gedierte dat krioelt op de aarde
laat ze uittrekken met jou
dat zij wemelen op de aarde
dat zij vruchtbaar zijn en zich vermeerderen op de aarde.
18
En Noach trok uit
en zijn zonen, zijn vrouw en de vrouwen van zijn zonen met hem.
19
Al het levende
al het krioelend gedierte en al het gevogelte
al wat krioelt op de aarde:
volgens hun families trokken zij de ark uit.
20
Noach bouwde een altaar voor de HEER.
Hij nam van al het reine vee en van al het reine gevogelte
en deed brandoffers opgaan op het altaar.
21
Toen rook de HEER de reuk die rust brengt.
De HEER zei in zijn hart:
Niet weer opnieuw wil ik de akker verwensen
omwille van de mens
ofschoon wat het hart van de mens vormt, kwaad is
van zijn jeugd af aan.
Niet weer opnieuw wil ik al het levende slaan
zoals ik heb gedaan.
22
Voortaan zullen alle dagen van de aarde
zaaien en oogsten
koude en warmte
zomer en winter
dag en nacht
niet ophouden.
 

Noten

  1. Vertaling: SHA↩︎

Scroll naar boven