Genesis 3,1-9
- Vertaling: Karel Deurloo
- voor 13 maart 2011: 1e van de 40 dagen (A-jaar)
- uit Genesis: Genesis 3,1-9
3,1 De slang nu was de listigste1
onder2 al het wild gedierte van het veld
dat JHWH God had gemaakt.
Hij zei tot de vrouw:
Is het echt zo dat God heeft gezegd:3
‘Jullie zullen niet eten … van alle bomen van de tuin …’?
Noten
-
עָרוּ×, homoniem!: onvertaalbaar.↩︎
-
‘onder’: vgl. aroem met: ×ָרוּר, vervloekt onder al het vee — vers 14.↩︎
-
De slang citeert twee losse flarden uit Gods gebod (‘Je mag alles, maar niet…’) en versjteert het daarmee. Slangentaal i.v.m. met ‘god’ is: Je mag niet…! De NBV gaat in 3,1vv volstrekt de mist in!↩︎
-
De slang vermeed de godsnaam JHWH. De vrouw neemt dat over als zij háár versie geeft van ‘wat God gezegd heeft’ in 2,16. Zij maakt bovendien van ‘álle bomen’ N.B. ‘de vrúcht van de bomen.’↩︎
-
De ‘parafrase’ door de vrouw van wat God gezegd heeft, zet de slang weer recht door letterlijk te citeren: ‘stèrven’ [met de inf. abs.]. echter voorzien van lo. Néé. Der Geist der stets verneint.↩︎