Genesis 11,1-9

 


1
1 De gehele aarde was één van spraak
de woorden waren enerlei.
2
Toen zij opbraken naar het oosten
vonden zij een vallei in het land Sinear
en zij woonden daar.
3
Zij zeiden, ieder tot zijn naaste:
Kom op
laten wij tichels tichelen
en ze met brand branden.
De tichelsteen was hun tot bouwsteen
en het leem was hun tot lijm.
4
Zij zeiden:
Kom op
laten wij ons een stad bouwen
en een toren met zijn top in de hemel
en laten wij ons een naam maken
anders worden wij verstrooid
over het aangezicht van de gehele aarde.
5
En de HEER daalde af
om de stad en de toren te zien
die de zonen van de mens bouwden.
6
De HEER zei:
Zie, één volk
en één spraak voor allen
dit is wat zij beginnen te doen.
Welnu
niets zal voor hen onbereikbaar zijn
van al wat zij van zins zijn te doen.
7
Kom op
laat ons afdalen
en daar hun spraak vermengen, zodat zij niet meer horen
ieder de spraak van zijn naaste.
8
De HEER verstrooide hen vandaar over de gehele aarde.
Zij hielden op de stad te bouwen.
9
Daarom noemt men haar Babel, ‘Mengelmoes’
want daar heeft de HEER vermengd
de spraak van de gehele aarde
vandaar verstrooide de HEER hen over de gehele aarde.
 

Noten

  1. Vertaling: SHA↩︎

Scroll naar boven