1 Tessalonicenzen 2,1-8

 


1
U weet zelf, broeders en zusters, dat ons bezoek aan u niet vergeefs is geweest.
2
Daarvóór hebben wij, zoals u weet, in Philippi geleden en zijn wij mishandeld.
Toch hebben wij, door onze God, de moed gehad om u,
onder zware strijd, het evangelie van God te verkondigen.
3
Onze aanmoediging komt niet voort uit dwaling, onzuivere bedoeling of bedrog.
4
Integendeel, Gód heeft ons waardig gekeurd en ons het evangelie toevertrouwd,
zó spreken wij! Niet om mensen te behagen,
maar God die onze harten waardig keurt.
5
Evenmin hebben wij ons ingelaten met pluimstrijkerij, zoals u weet,
noch hadden wij hebzuchtige bedoeling, God is getuige!
6
Ook waren wij niet uit op eer van mensen, noch van u, noch van anderen.
7
Hoewel wij als apostelen van Christus te uwen laste konden zijn,
waren wij vriendelijk in uw midden,
zoals een voedster die haar kinderen koestert.
8
Zó verlangden wij naar u!
En het was ons een geluk niet alleen het evangelie met u te delen,
maar ook ons leven, want u was ons dierbaar geworden.
 
Scroll naar boven