1 Korintiërs 3,1-17

 


1
Ik, broeders en zusters, kon niet met jullie spreken
als mensen van de geest
maar van het vlees,1
als onmondigen in Christus.
2
Melk liet ik jullie drinken,
geen vast voedsel,
dat konden jullie nog niet aan.
3
Maar dat kunnen jullie nu nog steeds niet aan,
want jullie zijn nog vleselijk
want wanneer jullie jaloers zijn en wedijveren,
zijn jullie dan niet vleselijk,
is jullie levenswandel dan niet naar de mens?
4
Want wanneer iemand zegt:
Ik ben van Paulus,
en een ander:
Ik van Apollos,
zijn jullie dan niet gewoon mensen?2
5
Wat is Apollos nou?
En wat Paulus?
Dienaren door wie jullie vertrouwen kregen.
zoals de Heer aan ieder heeft gegeven.
6
Ik heb geplant,
Apollos gaf water,
maar God liet groeien.
7
Niet wie plant is iets
of wie water geeft,
maar God die laat groeien.
8
Wie plant en wie water geeft zijn hetzelfde,
ieder zal het eigen loon naar de eigen arbeid krijgen.
9
Want wij zijn medewerkers van God,
Gods akkerland en Gods bouwwerk zijn jullie.
10
Naar de genade van God die mij is gegeven
heb ik als een wijs/kundig bouwmeester een fundament gelegd,
een ander bouwt daarop voort.
11
Ieder moet kijken3 hoe hij bouwt,
want niemand kan een ander fundament leggen dan er al ligt
namelijk Jezus Christus.
12
Of men nu op dit fundament voortbouwt
met goud, zilver, kostbare steen, hout, hooi, riet,
het werk van ieder zal aan het licht komen,
13
want de dag zal het duidelijk maken4
omdat deze zich in het vuur openbaart;
wat de kwaliteit van ieders werk is,
het vuur zal het uitwijzen.
14
Als het werk van iemand stand houdt,
wat hij gebouwd heeft,
zal hij loon krijgen.
15
Als het werk van iemand afbrandt,
zal hij daarvoor boeten,
zelf zal hij gered worden,
maar als door het vuur heen.
16
Weten jullie niet
dat jullie een tempel van God zijn
en dat Gods geest in jullie woont?
17
Als iemand Gods tempel vernietigt,
zal God hem vernietigen,
want Gods tempel is heilig
en dat zijn jullie.
 

Noten

  1. In samenspraak met Jaap Goorhuis kies ik als vertaling voor πνεῦμα en σάρξ de gebruikelijke termen “geest” en “vlees”. Ik houd mijn gebruikelijke vragen bij die combinatie vlees en geest. Nu gaat geest nog wel, maar vlees? Daarom was ik blij met de vertaling van Leen de Ronde voor σάρξ in 1 Kor 1,26: niet “vlees”, maar “uit jezelf”. Wanneer je dit volhoudt, kom je dan toch niet voor de vraag te staan – zeker in de combinatie – hoe vertaal je nu pneuma: geest? Of blijft alles toch dat een kwestie van uitleg achteraf? Met andere woorden op iedere plaats weer afwegen: hoe vertaal ik het en hoe leg ik het vervolgens uit? Hier misschien voor σαρκικός eenzelvig” of “zelfzuchtig”; in de NBV: “van deze wereld”.↩︎

  2. Of “vleselijk” volgens de lezing uit het kritisch apparaat.↩︎

  3. Of “opletten”.↩︎

  4. NBV: Op de dag van het oordeel zal blijken …↩︎

Scroll naar boven