Jozua 4,19-24

 


5
Jozua zei tot hen:
Trek over voor de ark van JHWH jullie god uit naar het midden van de Jordaan.
Elk moet daar één steen op zijn schouder heffen
naar het getal van de stammen van de kinderen van Israël
6
met het oogmerk dat dit een teken wordt in jullie midden.
Wanneer jullie kinderen later vragen:
‘Wat betekenen deze stenen voor jullie?’
7
dan moeten jullie hun zeggen:
‘Dat het water van de Jordaan werd afgesneden
voor de ark van het verbond van JHWH uit.
Toen die de Jordaan overtrok
werd het water van de Jordaan afgesneden.’
Deze stenen zijn tot gedachtenis voor de kinderen van Israël
voor altijd.
8
Zo deden de kinderen van Israël
naar wat Jozua geboden had:
ze tilden twaalf stenen uit het midden van de Jordaan
– zoals JHWH tot Jozua gesproken had –
naar het getal van de twaalf stammen van de kinderen van Israël
en namen die met zich mee naar de overkant, naar overnachtingsplaats
en legden ze daar neer.
9
Twaalf stenen had Jozua opgericht
in het midden van de Jordaan
op de plaats waar gestaan hadden de voeten van de priesters
die de ark van het verbond droegen.
Ze zijn daar tot op de dag van vandaag.
10
De priesters die de ark van het verbond droegen
stonden stil in het midden van de Jordaan
totdat alles een goed einde had gevonden
wat JHWH aan Jozua geboden had tot het volk te spreken
naar al wat Mozes Jozua had geboden.
Haastig trok het volk over.
11
Het geschiedde toen het hele volk het overtrekken tot een goed einde had gebracht
dat de ark van JHWH overtrok
met de priesters [weer] voor het volk uit.
12
Toen trokken de kinderen van Ruben en de kinderen van Gad en de halve stam Manasse over
klaar voor de strijd voor de kinderen van Israël uit
zoals Mozes hun gezegd had.
13
Met ongeveer veertigduizend uitgerust voor de oorlog
zijn ze daar overgetrokken voor het aangezicht van JHWH, ten strijde
naar de vlakten van Jericho.
14
Op die dag heeft JHWH Jozua grootgemaakt
voor de ogen van heel Israël.
Ze vreesden hem
zoals ze Mozes gevreesd hadden alle dagen van diens leven.
 
15
Toen zei JHWH tot Jozua:
16
Gebied de priesters die de ark van de getuigenis dragen
dat ze opklimmen uit de Jordaan.
17
En Jozua gebood de priesters:
Klim op uit de Jordaan.
18
Het geschiedde toen de priesters die de ark van het verbond van JHWH droegen uit het midden van de Jordaan opklommen
– de voetzolen van de priesters op de bodem hadden zich nog maar nauwelijks losgemaakt –
dat het water van de Jordaan terugkeerde naar zijn plaats.
Het ging als de dag van gisteren en eergisteren
langs al zijn oevergebieden.
19
Het volk is dus uit de Jordaan opgeklommen
op de tiende dag van de eerste maand.
Ze legerden zich in Gilgal
aan de oostgrens van Jericho.
20
En die twaalf stenen
die ze uit de Jordaan hadden meegenomen
heeft Jozua opgericht in Gilgal.
21
Toen zei hij tot de kinderen van Israël:
Wanneer jullie kinderen later hun vaders vragen:
‘Wat hebben deze stenen te betekenen?’
22
Dan moeten jullie je kinderen laten weten:
‘Op het droge is Israël de Jordaan hier overgetrokken
23
omdat JHWH jullie god het water van de Jordaan voor jullie uit heeft laten opdrogen
totdat jullie waren overgetrokken
zoals JHWH jullie god gedaan heeft met de Rietzee
die hij voor ons uit heeft laten opdrogen
tot wij overgetrokken waren
24
opdat alle volken van de aarde van de hand van JHWH zouden weten
hoe sterk die is
opdat jullie JHWH je god zouden vrezen
alle dagen.’
1
Het geschiedde zodra ze het hoorden
al de koningen van de Amorieten
aan de andere kant van de Jordaan in de richting van de zee
en al de koningen van de Kanaänieten bij de zee
dat JHWH het water van de Jordaan had laten opdrogen
voor de kinderen van Israël uit
totdat wij overgetrokken waren1
dat hun hart versmolt
en zij geen geestkracht meer hadden
vanwege de kinderen van Israël.
 
10
De kinderen van Israël legerden zich te Gilgal.
Toen richtten zij het pesach aan
op de veertiende dag van de maand ’s avonds in de vlakten van Jericho.
11
Zij aten wat ze zomaar van het land konden trekken
op de dag na het pesach
matses en geroosterd graan
juist op die dag.
12
Het manna hield die volgende morgen op
toen zij konden eten van wat je van het land kunt trekken
en er was geen manna meer voor de kinderen van Israël
zij aten van de opbrengst van het land Kanaän
in dat jaar.
 
Scroll naar boven