2 Koningen 5,1-15

 


1
Naäman nu, de overste van het leger van de koning van Aram,
was een groot man voor het aangezicht van zijn heer
in hoog aanzien
want door hem had JHWH aan Aram redding gegeven
en die man
– hij was een dappere held –
werd door een huidziekte getroffen.
2
Toen de Arameeërs op rooftocht waren uitgetrokken
hadden zij uit het land Israël een klein meisje gevangen meegenomen.
Zij was in dienst van Naämans vrouw.
3
Zij zei tot haar meesteres:
Ach was mijn heer maar in dienst van de profeet in Samaria
dan zou die zijn huidziekte van hem wegnemen.
4
Hij kwam
en meldde zijn heer:
Zo en zo heeft het meisje gesproken
dat uit het land Israël komt.
5
De koning van Aram zei:
Komaan, ga heen
ik zend een brief aan de koning van Israël.
Hij ging heen, nam in zijn hand tien schijven zilver mee
zes duizend [sikkels] goud
en tien reservekleren
6
en bracht aan de koning van Israël de brief waarin gezegd werd:
Nu dan, zodra deze brief tot jou komt
zie, ik heb mijn dienaar Naäman tot je gezonden
opdat jij zijn huidziekte van hem wegneemt.
7
Het geschiedde zodra de koning van Israël de brief had gelezen
dat hij zijn kleren scheurde
en zei:
Ben ik de godheid dat ik zou kunnen doden en levend maken
dat deze [man] mij iemand zendt
om zijn huidziekte van hem weg te nemen.
Je moet toch inzien
dat hij een voorwendsel zoekt om ruzie met me te maken.
8
Het geschiedde toen Elisa, de man gods, hoorde
dat de koning van Israël zijn kleren had gescheurd,
dat hij [iemand] naar de koning zond om te zeggen:
Waarom heb jij je kleren gescheurd?
Laat hij toch naar mij toe komen
en weten dat er een profeet in Israël is.
9
Naäman kwam met zijn paarden en met zijn wagenpark
en bleef staan bij de deur van Elisa’s huis.
10
Elisa zond een bode naar hem om te zeggen:
Ga heen en baad je zevenmaal in de Jordaan
dan wordt je vlees weer gezond en zul je rein worden.
11
Maar Naäman werd boos en ging heen.
Hij zei:
Zie, ik zei bij mijzelf
hij zal zeker naar buiten komen en blijven staan
hij zal de naam van JHWH zijn god aanroepen
en zijn hand heen en weer bewegen over de plaats
en [zo] de huidziekte wegnemen.
12
Zijn niet de Abana en de Parpar, de rivieren van Damascus,
beter dan alle wateren van Israël?
Zou ik mij daar niet in kunnen baden en rein worden?
Hij wendde zich af en ging in gramschap heen.
13
Maar zijn dienaren traden naderbij en spraken tot hem.
Zij zeiden:
Als de profeet u iets groots had opgedragen
zou u het niet hebben gedaan?
Hoeveel te meer als hij tot u zegt: baad je en je zult rein worden.
14
Toen daalde hij af.
Hij dook zevenmaal onder in de Jordaan
naar het woord van de man gods
en zijn vlees werd weer gezond
zoals het vlees van een kleine jongen
en hij werd rein.
15
Hij keerde terug naar de man gods, hijzelf en zijn hele gevolg.
Hij kwam, bleef staan voor zijn aangezicht
en zei:
Zie, nu weet ik dat er op de hele aarde geen god is behalve in Israël.
Nu dan, neem toch een geschenk met zegenwens van uw dienaar aan.
16
Hij zei:
Zowaar JHWH leeft in wiens dienst ik sta
als ik [dat] zou aannemen!
Hij drong er bij hem op aan om aan te nemen
maar hij bleef weigeren.
17
Naäman zei:
Zo niet,
laat toch aan uw dienaar een last aarde worden meegegeven
die een span muildieren kan dragen.
Want uw dienaar zal geen brandoffer of slachtoffer meer brengen aan andere goden
dan aan JHWH.
18
Dit echter moge JHWH uw dienaar vergeven:
als mijn heer in het huis van Rimmon komt om zich daar neer te buigen
en hij leunt op mijn hand,
en ik mij neerbuig in het huis van Rimmon
als ik mij dan [werkelijk] neerbuig in het huis van Rimmon
moge JHWH dit uw dienaar toch vergeven.
19
Hij zei tot hem:
Ga in vrede!
Toen hij een eindweegs van hem weggegaan was
20
zei Gechazi, de jongen van Elisa, de man gods [bij zichzelf]:
Zie, mijn heer heeft deze Arameeër Naäman belet
om uit zijn hand aan te nemen wat hij gebracht heeft.
Zowaar JHWH leeft
voorwaar ik snel hem achterna
en neem iets van hem aan.
21
Gechazi ging achter Naäman aan.
Toen Naäman zag dat iemand hem achterna snelde
steeg hij van de wagen af, hem tegemoet en zei:
Vrede?
22
Hij zei:
Vrede!
Mijn heer heeft mij gezonden om te zeggen:
Zie, zojuist zijn twee jongens uit het gebergte Efraïm bij me gekomen,
van de leerling-profeten.
Geef toch voor hen een schijf zilver en een stel reservekleren.
23
Naäman zei:
Neem alsjeblieft twee schijven.
Hij drong er bij hem op aan,
bond twee schijven zilver in twee geldbuidels dicht
met een stel reservekleren
en gaf die aan twee van zijn jongens
en zij droegen die voor hem uit.
24
Toen hij bij het heuveltje kwam,
nam hij ze uit hun handen legde ze neer in het huis.
Hij zond de mannen weg en zij gingen heen.
25
Toen hij aangekomen was en voor zijn heer was gaan staan
zei Elisa tot hem:
Waar [kom je] vandaan, Gechazi?
Hij zei:
Uw dienaar is nergens heen gegaan.
26
Elisa zei tot hem:
Ben ik in mijn geest niet meegegaan
toen de man zich van zijn wagen [af] omkeerde jou tegemoet?
Is dit het tijdstip om het zilver aan te nemen of om kleren aan te nemen,
olijfbomen, wijngaarden, schapen, runderen, dienstknechten of dienstmeisjes?
27
De huidziekte van Naäman zal jou en je nageslacht voor altijd aankleven.
Toen ging hij naar buiten, weg uit zijn nabijheid
door huidziekte getroffen
[wit] als sneeuw.
 
Scroll naar boven