2 Koningen 17,5-34

 


De val van Samaria

5
De koning van Assur trok door het hele land,
trok op naar Samaria
en belegerde het drie jaar lang.
6
In het negende jaar van Hosea nam de koning van Assur Samaria in
en voerde Israël in ballingschap naar Assur.
Hij liet ze wonen in Chalach, aan de Chabor, de rivier van Gozan,
en in de steden van de Meden.
7
Dit geschiedde omdat de Israëlieten gezondigd hadden tegen JHWH hun god
die hen had laten optrekken uit het land Egypte
onder de macht van Farao uit,
omdat zij andere goden vereerden,
8
en omdat ze volgens de voorschriften leefden van de naties
die JHWH voor het aangezicht van de Israëlieten vandaan verdreven had.
en [volgens die] welke de koningen van Israël hadden aangenomen.1
 
24
De koning van Assur liet [mensen] uit Babel komen,
en uit Kuta, Awwa, Hamat en Sefarwaïm,
en liet hen in de steden van Samaria wonen
in plaats van de Israëlieten.
Zij namen Samaria in bezit en gingen in de steden daarvan wonen.
 
29
Elke natie, stuk voor stuk, bleef haar [eigen] goden vervaardigen
en ze plaatsten die in de behuizingen2 op de hoogten
die de Samariërs,3 natie voor natie, in hun steden vervaardigd hadden
waarin ze woonden.
30
De mensen uit Babel vervaardigden [een beeld van] Sukkot-Benot
de mensen uit Kuta [van] Nergal
de mensen uit Hamat [van] Asima
31
en de Awwieten [van] Nibchaz en Tartak.
De Sefarwieten verbrandden hun kinderen in het vuur
voor Adrammelek en Anamelek
de goden van Sefarwaïm.
32
Ze vereerden JHWH
en stelden zich priesters uit alle milieus aan
die in de behuizingen op de hoogten hun werk deden.
33
JHWH vereerden ze
maar ze dienden [ook] hun eigen goden
volgens het gewoonterecht4 van de naties
waaruit men ze in ballingschap had gevoerd.
34
Tot op deze dag handelen ze naar hun eerdere gewoonten
Zij hebben geen eerbied voor JHWH
en handelen niet naar de [hun gegeven] voorschriften en richtlijnen
naar het Onderricht en de geboden
die JHWH heeft gegeven aan de kinderen van Jakob
die hij als naam Israël gegeven heeft.
 

Noten

  1. Een lastig te vertalen regel. Letterlijk staat er: ‘waarvoor geldt: zij deden’, maar de vraag is dan wat ze deden. Verdrijven? Dat lijkt me niet. De Naardense vertaling geeft: en van Israëls koningen die dat zijn gaan doen’, maar ook dan dreigt de interpretatie dat die koningen de Kanaänieten verdreven.↩︎

  2. Letterlijk huizen. Ik emendeer hier naar LXXL; MT heeft enkelvoud.↩︎

  3. Hier worden uiteraard niet de (latere) Samaritanen bedoeld, al zullen latere lezers dat er wel in gehoord hebben. Vandaar mijn ‘Samariërs’; ↩︎

  4. Op deze manier probeer ik de grondbetekenis van sjafat recht te doen; in het volgende vers stap ik op het ernaast liggende ‘gewoonte’ over, omdat daar meervoud staat en gewoonterechten daar misplaatst zou zijn. In vs. 34 doe ik als in Jozua: richtlijnen.↩︎

Scroll naar boven